Historie Gramsbergen

Gramsbergen kreeg zijn rechten als stad niet, zoals andere steden, van de landheer, de bisschop van Utrecht. Het had dan ook geen eigen rechtspraak zoals de andere steden.

Als vesting heeft Gramsbergen een rol gespeeld in de geschiedenis van ons land en dit gewest, maar van de plaatselijke geschiedenis is weinig bekend omdat er geen archief bestaat van vóór 1795. Toch mag Gramsbergen zich rekenen tot de steden in Salland. Bij koninklijk besluit van 21 juli 1816 werd Gramsbergen verheven tot de rang van 'stad'.

Grijze geschiedenis

De oorsprong van Gramsbergen ligt in het duister, doch in de 14e eeuw is er reeds sprake van, en volgens sommigen zou het reeds in 1225 hebben bestaan ter plaatse van de latere Oldenhof. Vermoedelijk is de stad ontstaan na en door de stichting van het huis Gramsbergen uit de hofhorigen van het kasteel. De zelfstandigheid van Gramsbergen was echter nooit zeer groot en de samenstelling van het stadsbestuur stond sterk onder de invloed van de heer van Gramsbergen. Daardoor komen ook de burgemeesters van Gramsbergen niet voor in de zogenaamd 'Kleine Keur', die de namen bevat van de burgemeesters van de kleine steden van wie de benoeming door het gewestelijk bestuur erkend moest worden. De stadhouder bemoeide zich vermoedelijk hierom niet met de burgemeestersbenoeming te Gramsbergen omdat deze van den kasteelheer uitging.

Gramsbergen in de krijgsgeschiedenis

Zo werd het in 1521 door de Gelderse troepen ingenomen en kort daarna door de Drost van Twickel weer bevrijd. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog kwamen de Spaanse troepen enige malen in de stad zoals blijkt uit het kohier van de Spaanse bezittingen in Twente. In 1673 werd het door de Munsterse troepen belegerd maar krachtig verdedigd door de aanwezige bezetting van 50 man onder aanvoerder Gerrit van Riemsdijk die twee aanvallen ondernam tegen een 1000 man sterke overmacht en voor zijn mannen een eervolle aftocht wist te bedingen. De latere burgemeesters van Gramsbergen – Otto en Cornelis Johannes van Riemsdijk – waren nog afstammelingen van dit oude geslacht der Van Riemsdijks.

Grondgebied

Het grondgebied van Gramsbergen was klein en bepaalde zich tot de onmiddellijke omgeving. Het aantal inwoners bedroeg in 1748 niet meer dan 342, mannen, vrouwen en kinderen tezamen. Er waren toen 65 huisgezinnen. Rijk was Gramsbergen evenmin, zoals blijkt uit oude belastinggegevens. In 1694 betrof de aanslag in totaal 18.600 gulden, terwijl de heer van Gramsbergen, die er een kleine hofhouding op na hield, alleen op 60.000 gulden getaxeerd werd. Een register van 1751 stelt het totale vermogen der inwoners op 53.000 gulden. Bij de opheffing van het Twaalfjarig Bestand kreeg Gramsbergen van 1620 tot 1622 inkwartiering, welke een enorm last voor de bevolking was, al werden later de kosten vergoed. Ook in 1668 werd Gramsbergen belegd.

Rampspoed

In 1777 verbrandden 42 huizen: slechts 16 bleven gespaard. Ook de pastorie en de school gingen verloren. In het gehele gewest werden op hoog bevel gelden ingezameld, waarmede de stadsbesturen werden belast, terwijl van den kansel een opwekking tot steun moest worden afgekondigd. In 1608 kreeg Gramsbergen zijn eerste predikant, die echter in verband met onenigheid met den heer van Gramsbergen in 1615 naar Lochem vertrok. De inkomsten der pastorie waren zeer gering, zodat de predikant in 1610 nauwelijks een inkomst genoot van 350 gulden. De schoolmeester echter had niet meer dan f. 50. Wanneer de kerk gesticht werd, is niet bekend. Vermoedelijk was er eerst slechts een kapel. Er waren drie vicarieën, waarvan één in 1488 werd gesticht en in de stichtingsacte is sprake van de Margarethakapel. Van een andere vicarie wordt reeds melding gemaakt in 1425.

De Heerlijkheid

De heerlijkheid Gramsbergen was een erfelijk recht met rechtspraak en recht van belastingheffing. In 1380 wordt een Egbert van Gramsbergen genoemd. In 1413 was de heer van Gramsbergen Drost van Salland. In de 16e eeuw werden verschillende processen gevoerd over het bezit van goederen. Later kwam Reinier van Asewijn in het bezit der heerlijkheid, en nog later de familie Van Haeften, in verband waarmee vele moeilijkheden rezen. Eén der Van Haeftens trachtte in 1658 herstel te krijgen van het recht van jurisdictie dat tot aan de Tachtigjarige Oorlog aan de heren van Gramsbergen toekwam en sedertdien was uitgeoefend door de Schout van Hardenberg. Toen in 1712 de toenmalige eigenaar kinderloos overleed, kwamen een twintigtal bloedverwanten tot in de achtste en negende graad hun aandeel in het bezit opeisen, hetgeen tot menig proces aanleiding gaf. In 1822 werd het herenhuis gesloopt en in 1842 kwamen de goederen aan P. Löhnis te Rotterdam, welke familie tot in de twintigste eeuw nog in het bezit was van de grond, de huizen, de aandelen in de marke, van de jacht, visserij en veenrechten. Deze goederen werden tot 1937 geëxploiteerd door een familievennootschap, de N.V. tot exploitatie van de Havezathe van Gramsbergen. In dat jaar - 1937 - werden de meeste bezittingen uit de havezathe publiek verkocht.