Historie Avereest

De instelling van de gemeente Avereest gaat terug op het koninklijk besluit van 24 november 1815, waarbij de koning besloot om het plan van de verdeling der provincie Overijssel goed te keuren. De uitvoering van het besluit ging in per 1 juli 1818. Vanaf die datum dateerde dus de zelfstandigheid van de gemeente Avereest.

Bij genoemd besluit werd de buurtschap Avereest samengevoegd met Nieuwleusen, Ruitenveen en enkele huisplaatsen tot de nieuwe gemeente 'Nieuwleusen en Avereest'. Voordien was Avereest een buurtschap onder het Schoutambt Ommen.

De noordgrens van de gemeente, tevens de grens tussen de provincies Overijssel en Drenthe, wordt gevormd door het riviertje de Reest. De naam van de gemeente is daaraan ontleend. De oudste bewoners van het gebied van de gemeente kwamen n.l. (reeds vóór de 12e eeuw) uit het noorden en vestigden zich "over de Reest" op de zandgronden in de omgeving van het tegenwoordige Oud-Avereest. Reeds in 1236 werd in dit dorp de eerste kerk gesticht door het Benedictijner Maria-klooster Zwarte Water bij Zwolle.

Avereest is gelegen in het veengebied van noord en noordoost Overijssel (het zogenaamde Grootemoer) en het grootste gedeelte van de bodem van de gemeente bestond dan ook uit veen. Slechts in enkele delen van de gemeente (vooral in het westen) komt de zandige ondergrond aan de oppervlakte en hier vindt men de oudste nederzettingen. Het veengebied van de tegenwoordige gemeente bleef lange tijd woest en zonder vestigingen. Toch heeft juist dit veen gestalte gegeven aan de gemeente, zowel wat betreft de occupatie van de bodem als ten aanzien van de mensen, die er zich gevestigd hebben.

In Friesland was reeds in het midden van de 16e eeuw een aanvang gemaakt met het afgraven van de venen, terwijl Groningen en Drenthe in het begin van de 17e eeuw volgden. Afgezien van kleine verveningen voor plaatselijk gebruik begon het systematische afgraven van het veen in Noord-Overijssel eerst in het begin van de 19e eeuw. In 1808 werd met het graven van het daarvoor nodige kanaal, de Dedemsvaart, begonnen, terwijl dit kanaal in 1827 tot Ane bij Gramsbergen was doorgetrokken. De man, die de Dedemsvaart heeft laten graven was mr. Willem Jan Baron van Dedem.

Het graven van het kanaal vorderde vooral tijdens de Franse overheersing slechts langzaam. In 1815 werd het veld van Arriën, ongeveer het tegenwoordige Dedemsvaart bereikt. In 1817 kwam de heer Van Dedem in geldnood. Met de regering werd onderhandeld over overdracht aan het rijk. Van Dedem vroeg f. 800.000 maar de regering bood slechts f. 300.000. In 1825 droeg Van Dedem met grote schade het kanaal dee Dedemsvaart over aan het rijk voor f. 400.000. Op de nog aan hem gebleven veengronden ontving Van Dedem van Koning Willem I persoonlijk een voorschot van f. 300.000. Het kanaal werd nu spoedig doorgetrokken tot Ane bij Gramsbergen.

Van Dedem had inmiddels spijt gekregen van de verkoop van zijn kanaal en in 1828 slaagde hij erin zijn levenswerk weer terug te kopen van het rijk voor dezelfde som die hij er voor ontvangen had, op voorwaarde dat de nog resterende werken spoedig zouden worden voltooid. Later ontstonden opnieuw financiële moeilijkheden, zodat de Regering in 1845 aandrong op publieke verkoop. Op 7 september 1845 ging De Dedemsvaart over in handen van de provincie Overijssel, wederom voor f. 400.000. De Dedemsvaart en de talloze zijkanalen maakten het mogelijk het veen af te graven en te transporteren en zorgden tevens voor drainage van het gebied. Een weg langs het kanaal maakte later het vervoer per as mogelijk, terwijl in 1886 werd begonnen met de aanleg van een stoomtramlijn, die later zou lopen van Zwolle via Dedemsvaart naar Heemse en Coevorden, met enkele zijlijnen. Deze tramlijn deed nog dienst tijdens de tweede wereldoorlog, doch werd kort daarna opgebroken en vervangen door autobusdiensten.

Tussen 1850 en 1860 lag het hoogtepunt van het veengraven in de gemeente Avereest. De arbeiders kwamen uit Groningen en Friesland en veelal ook uit Duitsland (Westfalen). Vele afstammelingen van deze arbeiders, die na het afgraven van het veen een bestaan vonden in de landbouw, zijn thans nog in deze streek woonachtig.

In 1850 waren ongeveer 3200 arbeiders in het veen werkzaam in deze gemeente. In 1885 was dit aantal teruggelopen tot 350, die vrijwel allen reeds ten oosten van Avereest werkzaam waren.

Bevolkingsgroei Avereest

De invloed van de landbouwcrisis treedt in de gemeente Avereest ook duidelijk aan de dag in het aantal inwoners. Tussen 1880 en 1890 nam de bevolking zelfs in aantal af. De dalgronden (d.w.z. de afgegraven veengronden) moesten zwaar bemest worden. De Groninger veenkoloniën profiteerden van het stadsvuil dat in Overijssel slechts in beperkte mate kon worden aangevoerd. Merkwaardig is, dat men nu en dan op de akkers oude stenen pijpekoppen vindt die met het stadsvuil zijn meegekomen. Hierdoor is het mogelijk ongeveer vast te stellen wanneer de landerijen reeds met stadsvuil werden bemest. Het veenkoloniale landbouwgebied in noord-oost Overijsssel kwam eerst tot ontwikkeling na de invoering van de kunstmest.

Na 1895 kwamen de Groninger pioniers en werd het gehele veengebied geleidelijk in cultuur gebracht, zodat thans geen onontgonnen veengebied meer in de gemeente Avereest aanwezig is. Avereest is dan ook in hoofdzaak agrarisch geworden.

Het beeld van de gemeente werd bepaald door het kanaal de Dedemsvaart, dat ter lengte van ruim 17 km door de gemeente liep. In dit kanaalgedeelte bevonden zich vier sluizen. Bij deze sluizen hebben zich reeds in de vorige eeuw een aantal winkeliers gevestigd en daardoor ontstonden de benamingen Sluis 4, Sluis 5, Sluis 6 en Sluis 7. Het dorp Balkbrug is ontstaan op de plaats waar van oudsher een doorgang was door de moerassen (de enige tussen de weg van Zwolle naar het noorden en een doorgang bij Coevorden). Nu loopt hier de grote verkeersweg van Deventer via Ommen over Hoogeveen naar Groningen en over Meppel naar Leeuwarden. In Balkbrug is het rijksasiel voor psychopathen gevestigd. Voorts bevindt zich in Balkbrug een zeer moderne zuivelfabriek. In het zogenaamde Heuveltjesbos is een zeer fraai natuurbad aangelegd.

Dedemsvaart is het grootste dorp van de gemeente, ontstaan op de plaats waar geruime tijd het centrum van de veenafgraverijen was gevestigd. Daar bevond zich ook het gemeentehuis, een mooie villa gelegen in een uitgestrekt park. Het euvel van de lintbebouwing, dat de meeste oude veenkoloniën kenmerkt, doet zich ook in deze gemeente voor. Door middel van een uitbreidingsplan is gestreefd naar komvorming te Dedemsvaart en Balkbrug en voor een deel is deze ook gerealiseerd.

Industriële ontwikkeling

De industriële ontwikkeling van de gemeente heeft geen gelijke tred gehouden met de algemene groei. Reeds vroeg waren in de gemeente enige bedrijven gevestigd. In 1833 worden als zodanig genoemd drie scheepstimmerwerven, een korenmolen, een kalkoven, een bierbrouwerij en een jeneverstokerij.

In 1864 was het aantal nog groter en waren er zelfs zeven scheepstimmerwerven en verder onder meer een glasblazerij, een touwslagerij, een weverij van jute koffiezakken, een stoomaardappelmeel-, suiker- en stroopfabriek en een steenbakkerij. De juteweverij was opgericht om de veenarbeiders 's winters werk te verschaffen. In de glasblazerij werkten in hoofdzaak Duitsers. De aanwezigheid van de bierbrouwerij en de jeneverstokerij laat zich verklaren door het grote aantal veenarbeiders. Met uitzondering van twee scheepswerven, een tweetal korenmolens en twee kalkovens zijn alle genoemde bedrijven later verdwenen.

Een landbouwindustrie is in Avereest nooit tot grote bloei gekomen. Wel zijn enige malen aardappelmeelfabrieken opgericht, doch deze werden later weer gesloten. De belangrijkste industrie zou later de textielindustrie worden. Een belemmering voor de vestiging van industrieën in Avereest zijn steeds de vrij slechte verkeersverbindingen geweest. Dit geldt ook thans nog. Het dorp Dedemsvaart immers heeft geen spoorverbinding.

Tussen de welvaart en de toeneming van de bevolking bestaat een nauwe band. De bevolkingsaanwas van Avereest is bij die van het Rijk achtergebleven. Deze mindere groei is niet het gevolg geweest van een laag geboorte-overschot, want de geboortecijfers van Avereest zijn na 1900 steeds hoger geweest dan die van het Rijk, terwijl het sterftecijfer overeenkomt met het Rijksgemiddelde. De migratie is oorzaak geweest van de mindere groei van Avereest.

In de jaren 1945-1950 bijvoorbeeld zijn ruim duizend personen meer vertrokken dan zich in de gemeente vestigden. 83% van deze groep was jonger dan 40 jaar.  Het overschot aan arbeidskrachten is ontstaan door het geboorte-overschot en tevens door de toenemende mechanisatie en rationalisatie van de landbouw. Ten aanzien van Dedemsvaart is gekozen voor het creëren van werkgelegenheid in de eigen woonplaats. Dedemsvaart was dan ook aangewezen als kern voor industrialisatie in het ontwikkelingsgebied noord-oost Overijssel. In het kader van de Wet op de ontwikkelingsgebieden is in Dedemsvaart het industrieterrein "De Rollepaal" aangelegd.

Anekdote over het ontstaan van de Dedemsvaart