De (grote) brand en de brandweer

Op 8 mei 1708 werd Hardenberg bijna helemaal in de as gelegd. Aan die belangrijke gebeurtenis wordt no jaarlijks op verschillende manieren aandacht besteed. Na de bijna alles verwoestende brand werd het stadje herbouwd. Nieuwbouw, sloop en verbouw hebben Hardenberg sindsdien gemaakt tot wat het nu is: een - ogenschijnlijk - moderne stad zonder geschiedenis. Niets is echter minder waar...

Brand was wel een van de allergrootste gevaren waar vooral de bewoners van de steden vroeger aan bloot stonden, met name in die plaatsen waar de huizen dicht op elkaar stonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de overheid tal van maatregelen nam om brand te voorkomen.
Zo werden vuurheren aangesteld die ervoor moesten zorgen dat de voorschriften werden nageleefd. Iedere burger was verplicht in zijn huis een goede leren brandemmer te hebben die bij het bluswerk dienst moest kunnen doen.

Eeuwen geleden al kreeg Hardenberg een eigen brandspuit. Dat de voorzorgsmaatregelen nodig waren, blijkt uit verschillende dingen. Hoe makkelijk kon het niet gebeuren dat een verdwaalde vonk of een achteloos geleegde aslade leidde tot een grote ramp. Vooral in een stadje als Hardenberg, met zijn stijf op elkaar gepakte huizen in de Voorstraat en Achterstraat, was brandgevaar zeer groot.

De woningen bestonden voor het grootste deel uit brandbaar materiaal als hout en stro of riet. Vanouds waren de meeste huisjes van hout. Stenen huizen kwamen pas later omdat dat materiaal veel duurder was. Lange tijd bleven de rieten of strooien daken in gebruik. Dakpannen konden maar weinigen zich veroorloven. De brandbaarheid van de woningen werd nog vergroot door de binnenmuren die vaak van gevlochten twijgen gemaakt werden, bestreken met klei, leem of koemest.

De grote brand

De achtste mei 1708 is voor Hardenberg wel een zeer ongelukkige dag geweest. 't Is in de avond en ongeveer half zeven. In haar eenvoudig kamertje zit een bejaard moedertje, bij iedereen bekend als Aaltje Kraak of ook wel Aaltje Otten. Zij was de weduwe van Berend Cramer. Het oude vrouwtje was erg druk met het verstellen van een broek voor haar zoon die schippersknecht was. Hardenberg telde toen veel voerlieden en schippers die hun brood verdienden in de levendige transitohandel. Voor het verstelwerk zocht Aaltje lapjes stof in een bedstee, maar omdat het daar donker was, nam zij een petroleumlampje mee dat ze op de beddeplank zette. Nog voordat ze gevonden had wat ze zocht, schrok ze door vlammengeknetter. Het vlammetje van haar lamp had het droge riet van het dak in brand gezet. Bliksemsnel schoten de vlammen omhoog en voordat de buren konden toesnellen op haar gegil en geroep om hulp, stond het hele dak al in vuur en vlam. Ondanks verwoedde pogingen om de brand te blussen, was de woning al snel een prooi der vlammen. 

De roep en het geschreeuw BRAND, spoedde zich razendsnel door het stadje, maar nog vlugger dan dat grepen de vlammen om zich heen, aangewakkerd door een felle oostenwind. Vuur en wind spanden samen om de ramp zo groot mogelijk te maken. Een regen van vonken en brandende flarden stro of riet stortten op het stadje neer en in een ommezien stonden tientallen woningen in brand. Er was geen blussen aan en ternauwernood konden de burgers het vege lijf redden. Anderhalf uur na het ontstaan van de brand lag het stadje nagenoeg geheel in de as. Van Hardenberg resteerde niets dan een uitgebrande smeulende ruïne. Mensenlevens waren er gelukkig niet te betreuren. Als de brand 's nachts was ontstaan, dan zou het onheil zeker nog groter zijn geweest. Slechts de kerk, het huis van een zekere Krul (tegenover de kerk) en drie huizen in de buurt van het kerkhof, bleven voor het vuur bewaard. Ruim honderd woningen waren verbrand.

De volgende dag al, 's morgens vroeg, reed een wagen vanuit de richting van Venebrugge naar het verbrande stadje. De wagen was gezonden uit Uelsen. Hiervan getuigt onderstaand, haastig opgesteld, briefje dat aan het gemeentebestuur ter hand werd gesteld.

Dat het stadje binnen een jaar bijna geheel als uit de as herrees, mag zeker als een groot wonder aangemerkt worden en getuigt van de taaie wilskracht van de burgers. Voor een belangrijk deel moet dit ook toegeschreven worden aan de barmhartigheid van vele landgenoten. Volgens de collecteboeken, die nog aanwezig zijn, werd met groot succes overal gecollec­teerd. In het stadsarchief bevindt zich onder andere het  zogenaamde Collecteboekje, waarin aantekeningen zijn opgenomen van de ontvangen steunverlening aan de slachtoffers van de brand. Hier volgen - onverkort - de eerste pagina’s van het boekje:

Dewijl het God Almaghtigh belieft heeft het Stedeken Hardenbergh op dingsdagh den 8 meij deses jaars met een sware ongeluckige brand te besoecken, waardoor dit Stedeken ten eenemael geruineert en in die assche geleght is, niets overgebleven als Kercke en Schole nevens nogh 3 a vier kleijne woningen staende buiten den kringh van Hardenbergh, en alsoo wij bevinden dat onse borgers en ingesetenen niet in staat sijn om hare geledene schade te repareren, tensij deselve door de mildadigheijd van goede en vrome christenen met eenigh onderstant worden onderschraaght, soo sijn door burgerm(eeste)r(e)n en raad hiertoe gecommitteert, gelijck wij committeren bij desen de E(dele) Scholtis Johan Molckenbour en burgerm(eeste)r Voltelen om nae die Provintie van Hollant te reijsen en haar te addresseren aan haar edele groot agtbare de heeren magistraten van die steden off verder bij die staten van dieselve provintie om opt aller onderdanigst van haar ed(ele) grootmogende te versoecken een collecte tot opbouw van dese plaetse, en word goedertierentlijck versoght dat alle hetgeene door de mildadigheijd en mededogentheijt van onse nabuiren ons mede gedeelt moghte worden in dit collectboeckkien magh geteijckent worden, om het ontfangene door onse voorgem(elde) collecteurs hier te konnen doen blijcken. God wil alle mildadige christenen voor alle diergelijcke ongevallen bewaren, haar segenen en in alles voorspoedigh maecken. In oirkonde der waerheijd hebben wij burgerm(eeste)r(e)n en raad dese met onse Stadts kleijn segel (dewijl het grote al mede in onse verbrande Raethuijs is verloren gegaan) door die subscriptie van onsen praesiderende burgerm(eeste)r nevens die van onsen secretar(is) doen bekragtigen. Actum Hardenbergh den 13(de)n junij A(nn)o 1700 en aght.

Pas na de grote brand van 1708 kwam het voorschrift van de stadsregereing dat elk huis een pannendak moest hebben. Men was zo bang geworden voor brand dat van stadswege, aan wie dit niet betalen kon, een geldelijke hulp uit de stadskas werd gegeven. In de stadsresolutiën van 27 mei 1708, dus enkele dagen na de ongelukkige dag, werd geschreven:

Op de vergadering van Burgemeisters, Raad en Gemeente werd besloten, dat nu de gehele stad bijna verbrand lag, deze ... voor het meeste gedeelte door het stroodak is veroorzaakt, dat nu in de toekomst alleen de gebouwen afgedekt mogen worden met pannen en met kalk bestreken, .... Maar dat, daar men oordeelde, dat de burgers en ingezetenen tot die kosten sekerlijk onderstand hebben te verwaghten, het noodig was ieder te noodzaken, alzoo zijn woning te bouwen. Die het beging, tegen deze bepaling in zijn woning met stroo te dekken, terwijl zijn medeburgers gerechtigd waren hem het stroo van zijn dak te halen.

De eerste brandspuit ?

Hoe arm de stad ook was, al vroeg werd besloten tot de aanschaf van een brandspuit. In 1760 kreeg de stad er al één, die zeker betaald werd uit een extra belasting. Dit kostbare stuk voor de stad kreeg een plaats in een afzonderlijk daarvoor gebouwd huisje, tegen de kerk aan. Voor de nieuwe brandspuit werd een aparte verordening gemaakt, die wij hierna verkort weerge­ven:

  • De magistraatsleden zijn aangesteld als brandmeesters en hebben te zorgen voor de uitvoering van het regelement.
  • De brandspuit zal tweemaal per jaar uitgeprobeerd worden.
  • De brandspuit wordt bewaard in een daartoe gemaakt brandhuisje aan de kerk.
  • Na ieder gebruik zal het schoon afgespoeld en opgeborgen moeten worden. De slangen en de linnen zak zullen vooraf goed gedroogd worden.
  • Voor het drogen werden twee burgers aangesteld.
  • Verder zullen 8 pompers worden aangesteld, 2 die de pijpen regeren en 4 die achtgeven op het linnenwerk en de pompers zullen aflossen.
  • Bij ‘handtastinge’ zullen de aangestelden beloven met de meeste spoed bij de brand te zullen zijn en vooral er voor te zullen zorgen dat de spuit niet beschadigd wordt.
  • Bij het proefspuiten zal tevens oefening gehouden worden met de hele of gedeeltelijke burgerij met een emmer, ‘om haer te onderwijsen in het gedragen en toebrengen van het water en het verder vereischte te bezorgen ten einde in casu van nood een ieder daarop gevat is’.
  • Voor de goede gang van zaken zal ieder de Burgemeesters gehoorzamen op een boete van 2 guldens.
  • In geval van brand zal iedere burger een emmer moeten meebrengen op een boete van één goudgulden.
  • Alle ingezetenen zullen in geval van brand zo veel mogelijk hulpe moeten verlenen.
  • In geval van brand bij nacht, moet bij ieder huis een brandende lamp voor de ramen hangen (straatverlichting).
  • Als loon zullen de brandgasten vrijstelling genieten van pioneren of wegen maken.
  • Bij overlijden van één der spuitgasten zullen de burgemeesters een andere aanwijzen.

Ontsnapt aan een derde grote brand

Het had weinig gescheeld of Hardenberg was bijna anderhalve eeuw later nogmaals in de as gelegd. In de nacht van 16 op 17 oktober 1849 brak een hevige brand uit die zes woningen, bewoond door acht huisgezinnen, volledig verwoestte. Tegen half één 's nachts had de nachtwaker de brand ontdekt maar voordat de benodigde hulp kon worden verleend, had het zich op eene vreeselijke wijze uitgebreid zoodat men niet anders meende of het grootste gedeelte van dit stedeken zou een prooi der vlammen worden.

De brand kon snel om zich heen grijpen omdat de zolders van de huizen vol gepakt waren met wintervoorraad. Het is te danken aan volledige windstilte en de inzet van twee goede brandspuiten dat de brand geen desastreuse gevolgen kreeg. Alle woningen waren tegen brand verzekerd. Behalve de granen, het hooi en de brandstoffen konden de inboedels - wonderwel - grotendeels worden gered. De verbrande woningen waren bewoond door:

  • Jan Tieman, arbeider (hier brak de brand door onbekende oorzaak uit)
  • Jan Leusink, kleermaker
  • Warner Kremer, landbouwer
  • Hendrik Kamphuis, kleermaker
  • B. Venebrugge, arbeider
  • W. ten Brinke, voerman
  • Jannes van Loo, landbouwer
  • Weduwe Roelof Vasse, zonder beroep

Samenwerking

Al voor de Eerste Wereldoorlog werden de brandspuiten van de ene gemeente bij tijd en wijle ook ingezet in andere gemeenten als daar behoefte aan was. In Lutten aan de Dedemsvaart kwam het bijvoorbeeld wel eens voor dat ook de Avereester brandweer in actie kwam. Bij de aardappelmeelfabriek De Baanbreker stond jarenlang een brandspuit en de directeur ervan, Eppo Mulder, was ter plaatse opperbrandmeester. Een dergelijke samenwerking bestond er ook tussen de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg. In het zuiden van de gemeente werden branden hoofdzakelijk geblust met een brandspuit van de n.v. Veenderij Erven Mr. I.A. van Roijen in Bergentheim. Begin 1938 schonk de veenderij een in goede staat verkerende brandspuit met toebehoren aan de gemeente Ambt Hardenberg. Men stelde als voorwaarde dat de spuit wel in Bergentheim dienst moest blijven doen en dat de gemeente zou zorgdragen voor de organisatie van een goede brandwacht. De spuit kon zo lang er ruimte was, geborgen worden in een gebouw van de veenderij.

De droogtoren

Wanneer we in de beeldbank van ons archief zoeken naar oude foto's van de markt, zien we daarop vaak een markant gebouw afgebeeld. Dit bouwwerk is in 1926 gerealiseerd en was bestemd om de lange slangen van de brandweer na gebruik te kunnen laten drogen: een droogtoren dus. De bouw werd aanbesteed in juli 1926 en het werd gegund aan de laagste inschrijver: E. Hamhuis & Zoon voor 763 gulden. Deze droogtoren stond aanvankelijk in het noordwesten van de grote markt, maar werd in 1936 'verplaatst'. In 'De Vechtstreek' van 16 mei werd van dit gebeuren verslag gedaan:

De toren verplaatst. Onze markt groeit. De bekende 'droogtoren' (dienende voor het drogen van brandspuitslangen) op het Marktplein is verplaatst. "Daar moet men niet te licht over denken", placht een vooraanstaand man uit deze omgeving te zeggen. Dat gevleugeld woord is ook hier van toepassing. De toren is 13 meter hoog, het voetstuk (van beton) weegt 16.000 kg, het bovenstuk 2.500 kg. Het gebouw is in zijn geheel verplaatst en wel over een afstand van 40 meter. Dat was een prestatie en vereiste een geweldige krachtsinspanning. Alles is zonder incidenten afgelopen, alleen een staalkabel is geknapt. De verplaatsing was gewenst. Het marktplein is groter geworden, het aspect verfraaid. Nu is het transformatorhuisje nog een sta in de weg: als er betere tijden komen en de gemeente 't zich financieel kan permitteren, dient ook dat verplaatst te worden. Want - en dit is verheugend - de aanvoer van vee op onze markten neemt steeds toe. En die groei is een volkomen natuurlijke, zonder dat kunstmiddelen behoeven te worden toegepast! Wat niet van alle markten gezegd kan worden!

Een voorjaarsstorm verwoestte in 1949 de slangendroogtoren op De Marsch. De raad besloot de toren daarna op dezelfde plek te herbouwen.

Tijdens de bezetting

Kort na de samenvoeging van de gemeenten Ambt en Stad Hardenberg, in 1941, beschikte de Hardenbergse brandweer alleen maar over één open motorspuit welke achter een vrachtauto moest worden gehaakt of met paardentractie moest worden vervoerd. Die motorspuit was gemonteerd op een onderstel met houten wielen, voorzien van ijzeren banden. De praktijk wees uit dat men daarmee niet snel genoeg bij de brand kon komen. Men kon moeilijk over een vrachtauto beschikken en verder moest men heel voorzichtig rijden om beschadiging aan de spuit te voorkomen. De spuit werd niet langer alleen in het centrum van Hardenberg gebruikt, maar moest ook gebruikt worden op plaatsen in de gemeente waar geen waterleiding was. De burgemeester beklaagde zich over de situatie bij de inspecteur voor het brandweerwezen en kreeg voor elkaar dat in 1944 een volledig uitgeruste motorspuit, van het merk Meyer-Hagen, met bijbehorende trekker en enkele brandslangenwagentjes konden worden aangeschaft. De laatste werden geleverd door de firma Oostwoud in Franeker. Een andere, ruim twintig jaar oude, motorbrandspuit van de voormalige gemeente Stad Hardenberg, werd door de brandspuitenfabriek van de firma Van Bergen in Heiligerlee omgebouwd en gemoderniseerd. Gedurende de bezetting had de gemeente een overeenkomst met de firma Jan Bruins & Zonen in Hardenberg waardoor hun oude vrachtauto door de brandweer kon worden gebruikt voor het uitrukken bij eventuele branden.

De situatie in het midden van de jaren '50

In 1955 bevond zich in Hardenberg een brandweerkazerne, die plaats bood aan tenminste twee brandweervoertuigen. Verder was er een brandslangendroogtoren met een reinigings- en revisie-inrichting. In Slagharen en Bergentheim waren ook brandweergarages en in Schuinesloot, Bruchterveld, Kloosterhaar, Sibculo en De Krim stonden zogenaamde 'standpijpposthuisjes'. Lutten beschikte over twee van die huisjes. Het brandweermaterieel bestond toen uit twee compleet uitgeruste brandweertankautospuiten, twee manschappenwagens met tweelige motorspuiten, twee draagbare motorspuitjes en zeven slagenwagentjes. In de Vechtstreek van 4 febr. 1955 schreef men:

Hardenberger brandweer gaat met de tijd mee.

De brandweer heeft nu de allernieuwste en modernste spuit aangeschaft, voorzien van de laatste snufjes zoals een ingebouwde watertank van 2500 liter, zodat onmiddellijk bij aankomst met spuiten kan worden begonnen. Verder heeft de spuit een licht-aggregaat die er voor zorgt dat het terrein bij de brand in een zee van licht kan worden gezet. Ook is er nog een reservespuit aanwezig, allis in één ruimte ondergebracht waar tevens een manschappen-verblijf is. Zaterdag, dus morgen, zal er met deze prachtige brandspuit om 2 uur een rondgang door Hardenberg worden gemaakt, waarna aan de haven een demonstratie zal worden gegeven.

De personeelssterkte moest zodanig zijn dat de leiding en bevelvoering van de brandweer én de bediening van het materiaal altijd verzekerd was. Het personeel bestond daarom tenminste uit één commandant, één plaatsvervangend commandant (tevens groepscommandant), drie groepscommandanten (bevelvoerders), vier plaatsvervangende groepscommandanten, acht postcommandanten, vier chauffeur-pompbedieners, acht plaatsvervangende chauffeur-pompbedieners en zesendertig manschappen. In 1964 besloot de gemeenteraad om een nieuwe kazerne te bouwen aan de Vechtstraat in Hardenberg. Mede door protesten van de vrijwillige brandweerlieden bleef de eerste uitrukeenheid van de brandweer echter gestald in de oude kazerne in de Wilhelminastraat. Van 1970 tot 1976 was het achterste gedeelte van het oude stadhuis aan de Voorstraat in gebruik bij de brandweer.

Heruitgave van 'de Grote Brand'

Eén van de activiteiten rondom de herdenking van de grote brand is een heruitgave van het in 1966 door wijlen Klaas Jongsma geschreven boekwerkje. De heruitgave is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het Gemeentearchief Hardenberg, de Stichting Historische Projecten en de Historische Vereniging Hardenberg. Anders dan de oorspronkelijke versie is dit boekje geïllustreerd.

Het kleurrijke - 32 pagina's tellende - boekje is vanaf 9 mei te koop bij Boekhandel Heijink.