Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2023

Originele publicatie downloaden:
Download het PDF bestand
Link naar originele publicatie:
Deze link gaat naar een andere site
Type bekendmaking:
beleidsregel
Publicatiedatum:
21-12-2022



Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2023

 

 

 

Deze beleidsregels zijn op 13 december 2022 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en treden in werking op 1 januari 2023.

 

 

Leeswijzer

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de Verordening Jeugdhulp Hardenberg 2023 (hierna: Jeugd-verordening 2023) en vormen samen met de genoemde verordening en het financieel besluit de basis van de wijze waarop de gemeente Hardenberg de Jeugdhulp uitvoert.

In de beleidsregels wordt zoveel mogelijk de volgorde van de Jeugd-verordening 2023 aangehouden en wordt er verwezen naar de toepasselijke artikelen van de Jeugd- verordening 2023. De betekenis van de begrippen, zoals genoemd in de Jeugd-verordening 2023 en de Jeugdwet gelden ook hier.

In hoofdstuk 1 worden de algemene uitgangspunten uit het Hardenbergse model herhaalt en de rol van het Samen Doen. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 wordt ingegaan op de toegangsprocedure die de jeugdige en/of ouder(s) doorloopt om tot een oplossing van zijn hulpvraag te komen. In hoofdstuk 5 en 6 worden respectievelijk de algemene en individuele voorzieningen toegelicht. Dit betreffen de voorwaarden per voorziening en hoe het onderzoek naar de specifieke voorzieningen wordt uitgevoerd. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderzoek omtrent het persoonsgebonden budget (pgb) en in hoofdstuk 8 wordt toezicht en handhaving besproken. 

 

1. ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

1.1 Het Hardenbergse model

Sinds de komst van de Jeugdwet heeft de gemeentelijke overheid een andere rol: van zorgen vóór naar zorgen dat, ondersteunend en faciliterend. De overheid stelt haar jeugdigen in staat zo veel mogelijk de regie op het eigen leven te hebben en te behouden.

Anno 2022 heeft de gemeente Hardenberg het Hardenbergse Model vastgesteld. Hierin volgt het de volgende visie:

 

De gemeente Hardenberg hanteert de volgende doelstellingen en beleidsuitgangspunten:

• We doen wat nodig is;

• We zetten de leefwereld centraal (jeugdige en/of ouders heeft regie);

• We gaan uit van mogelijkheden en hebben de focus op normaliseren (minder medicaliseren);

• We organiseren de ondersteuning zo dichtbij als mogelijk (thuis, op school, op het werk, in de buurt, op de vereniging);

• We geven ruimte aan de professionals;

• We organiseren de ondersteuning zo eenvoudig mogelijk;

• We maken een omslag naar meer inzet van (preventieve) voorliggende (algemene en collectieve) voorzieningen in plaats van inzet van individuele specialistische voorzieningen;

• Werk is -waar mogelijk- de beste vorm van daginvulling.

 

Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de lokale visie op jeugdhulp is ‘normaliseren’. Dat betekent dat we het (opvoedkundig) klimaat rondom een jeugdige willen versterken, zodat er sneller lichtere hulp en ondersteuning kan worden ingezet in de ‘normale’ omgeving van de jeugdige en/of ouder(s) (thuis, op school, op het werk, op de kinderopvang, in de buurt). Hulp en ondersteuning worden zo veel mogelijk in de sociale omgeving van een jeugdige geboden door middel van laagdrempelige algemene en collectieve voorzieningen in Hardenberg. Kwetsbaarheid hoort bij het leven en ook problemen bij het dagelijks functioneren zijn hiervan niet uitgesloten. We werken bij elke jeugdige en/of ouder(s) aan een zo snel mogelijk herstel van het gewone leven. Door samen te werken met aanbieders die een breed palet aan lichte ondersteuning en hulp aan jeugdigen beschikbaar hebben én de ondersteuningsstructuur in Hardenberg kennen, is het mogelijk om oplossingen te vinden in het eigen netwerk of in het voorliggend veld en het beroep op individuele ondersteuning te voorkomen.

In Hardenberg wordt gewerkt vanuit het gedachtengoed van positieve gezondheid: de veerkracht van de jeugdige en/of ouder(s) vergroten en de benodigde ondersteuning/hulp normaliseren, dichter bij de jeugdige en/of ouder(s) inzetten en de ondersteuning/hulp zo eenvoudig mogelijk maken. Positieve gezondheid is een benadering binnen de gezondheidszorg die niet de ziekte, maar een betekenisvol leven van mensen centraal stelt. De nadruk ligt op de veerkracht, eigen regie en het aanpassingsvermogen van de mens en niet op de beperkingen of ziekte zelf. De mens in zijn of haar omgeving is binnen het gedachtengoed van Positieve Gezondheid teruggebracht tot zes dimensies. Positieve Gezondheid betekent dat iemand zingeving ervaart en vaardigheden ontwikkeld heeft om de uitdagingen van het leven aan te kunnen.

 

1.2 Het gebiedsteam Samen Doen

Om de ondersteuning in de buurt en dichtbij de jeugdige en/of ouder(s) van de gemeente Hardenberg te organiseren zijn er gebiedsteams. Er zijn in totaal 4 gebiedsteams.

Deze gebiedsteams hebben iedere week één of meerdere vrije inloopspreekuren of zijn lokaal aangesloten bij het infohuis.

Daarnaast zijn zij telefonisch bereikbaar en is het mogelijk om in overleg met het Samen Doen een afspraak te plannen op een ander tijdstip dan de inloopuren. Naast telefonisch, is het gebiedsteam ook bereikbaar via de e-mail en/of website van de gemeente (via een meldingsformulier).

Het Samen Doen is de spil in de buurt waar de jeugdige en/of zijn ouder(s) uit Hardenberg terecht kan met zijn vraag over wonen, welzijn, opvoeden, inkomen, schulden en veiligheid. Het Samen Doen levert zelf ook ondersteuning (gemiddeld staan hier 5 gesprekken voor).

 

1.3 Doel van de beleidsregels

Binnen de kaders van de jeugdwet hebben gemeenten beleidsvrijheid ten aanzien van de wijze waarop zij jeugdige en/of ouder(s) ondersteunen bij hun zelfredzaamheid, participatie en gezond en veilig kunnen opgroeien. Om te bepalen wie in aanmerking komt voor hulp zijn toegangscriteria van belang. Hiervoor geldt een algemeen afwegingskader en worden per resultaat aanvullende criteria en richtlijnen beschreven.

 

Hiervoor is gekozen om de volgende redenen:

• zichtbare richtlijnen verkleinen de kans op conflicten over besluiten;

• zichtbare richtlijnen verkleinen het risico op verschillen in de uitvoering;

• zichtbare richtlijnen geven de jeugdige en/of ouder(s) inzicht in wat hij in een bepaalde situatie mag verwachten;

• het maakt voor de jeugdige en/of ouder(s) meer concreet welke beslissing hij in een bepaalde situatie mag verwachten;

• het geeft mede inhoud aan het normenkader voor toetsing van doelmatigheid en rechtmatigheid.

 

2 TOEGANG

2.1 Algemeen 

De Jeugdwet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en;

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

  • rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

 

Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Omdat de Jeugdwet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige en/of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp kunnen hun hulpvraag melden bij het college. Zij worden vanuit Awb oogpunt gezien als belanghebbende. Volgens de Jeugdwet geldt deze melding direct als aanvraag voor een individuele voorziening.

De verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich tot de gemeente hebben gewend. De verordening bepaalt ook dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers, zonder tussenkomst van de gemeente. Jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen gebruik maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon. De verordening schrijft verder voor dat het college een ondersteuningsplan aan de jeugdige en zijn ouder(s) verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten en de daaraan verbonden conclusie. Daaruit kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook afleiden of hij in aanmerking komt voor jeugdhulp. Ook wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) in de gelegenheid gesteld zijn eigen persoonlijk plan (lees: familiegroepsplan) in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de jeugdige en/of zijn ouder(s) van mening is dat hij (aanvullend) jeugdhulp van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een voorziening en het verschil in financieringsvormen zoals zorg in natura (zin) of het persoonsgebonden budget (pgb).

 

Toegang jeugdhulp via huisarts, jeugdarts en medisch specialist (artikel 23 lid 4 Jeugd-verordening 2023)

De huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist mogen rechtstreeks verwijzen naar door de gemeente gecontracteerde jeugdhulp, maar verwijzing naar een pgb-aanbieder valt hier niet onder. De gemeente informeert alle huisartsen over de ingekochte voorzieningen. De huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist informeert het college over zijn verwijzing naar een individuele jeugdhulpaanbieder. Na verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist legt het college de inzet vast in een afzonderlijk besluit (beschikking).

De jeugdige en/of ouder(s) kan met de verwijzing rechtstreeks naar een aanbieder. Om zeker te weten welk aanbod bij welke aanbieder gecontracteerd is of om nader advies in te winnen, kan de jeugdige en/of ouder(s) of de verwijzer contact opnemen met de jeugdconsulent van het Samen Doen.

 

Toegang gedwongen kader

Onder dwang wordt de ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel verstaan, uitgesproken door de kinderrechter, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Voorafgaand aan dwang kan worden gewerkt middels een werkwijze die drang of preventieve jeugdbescherming kan worden genoemd: een werkwijze die wordt gekenmerkt door een respectvolle en vasthoudende houding, om de veiligheid en ontwikkeling van het kind te borgen. Bij deze werkwijze wordt op dit moment regie gevoerd door de jeugdconsulent. Voor toeleiding naar dwang (ondertoezichtstelling of gezagsbeëindigende maatregel) is een voorwaarde dat hulp, noodzakelijk voor de veiligheid en ontwikkeling, in het vrijwillig kader niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.

 

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (artikel 23 lid 5 Jeugd-verordening 2023)

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.

 

Toegang via Veilig Thuis

Op basis van de Jeugdwet vormt ook Veilig Thuis een toegang tot jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening of deze beleidsregels.

 

Toegang via gemeente (Samen Doen)

Om te bepalen wie in aanmerking komt voor een individuele voorziening en om tegen te gaan dat individuele voorzieningen onbegrensd toegankelijk zijn, zijn toegangscriteria van belang. De toegangscriteria dragen ook bij aan een eenduidige optreden van de medewerkers van het Samen Doen.

In de rest van dit hoofdstuk wordt de route beschreven die een jeugdige en/of ouders doorloopt om tot een oplossing van zijn hulpvraag te komen. Deze route hoort in de basis vast te liggen de Jeugdhulp-verordening 2023. Daarnaast wordt deze route in deze beleidsregels verder uitgewerkt, zodat er een uniforme werkwijze bestaat en de jeugdige en/of ouder(s) uit de gemeente Hardenberg weten wat zij van de gemeente kunnen verwachten.

Integrale jeugdhulp heeft als doel de ontwikkeling van het kind te bevorderen, zijn veiligheid waar nodig te herstellen en problemen van het kind of binnen het gezin te verminderen. Hierdoor kunnen gezinnen en kinderen beter deelnemen aan de samenleving.

 

2.2 Hulpvraag in het kader van de Jeugdwet

Een jeugdige en/of zijn ouder(s) met een hulpvraag kan zich melden bij het Samen Doen. Deze melding wordt in het kader van de Jeugdwet direct gezien als een aanvraag. Deze melding is vormvrij en kan schriftelijk, telefonisch, digitaal (via het aanmeldformulier ‘stel uw hulpvraag’) of in persoon gedaan worden.

Wanneer een melding wordt gedaan door een zorgverlener zal altijd contact opgenomen worden met de jeugdige en/of ouder(s) of een vertegenwoordiger van de jeugdige en/of ouders. Zij zijn immers belanghebbende(n).

Op het moment dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zijn hulpvraag in persoon, telefonisch of digitaal meldt zal deze hulpvraag worden opgepakt door het Samen Doen. Betreft het een eenvoudige hulpvraag en kan deze gelijk worden opgelost, dan wordt hier een notitie van gemaakt en is de hulpvraag afgehandeld.

 

3. ONDERZOEK EN VERSLAGLEGGING (artikel 22 Jeugd-verordening 2023)

 

Vormen van onderzoek

Goed onderzoek vormt de basis voor het vaststellen van de hulpvraag. Hierbij is maatwerk het uitgangspunt en is het aan het Samen Doen om te bepalen welke vorm van contact het meest recht doet aan het onderzoek naar de hulpvraag. Dat kan zijn een gesprek bij Samen Doen, bij de jeugdige en/of ouder(s) thuis of telefonisch.

Wanneer de hulpvraag van een jeugdige en/of ouders niet gelijk kan worden opgelost, ligt het voor de hand dat er één of meerdere gesprekken worden gevoerd en kan een huisbezoek de aangewezen vorm zijn. Uitgangspunt is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in ieder geval face-to-face gesproken wordt indien er een onderzoek plaatsvindt naar een hulpvraag in het kader van de Jeugdwet. Ook indien degene die de hulpvraag telefonisch in ontvangst neemt de indruk krijgt dat er een complexere hulpvraag of meervoudige problematiek is, zal verder onderzoek, eventueel ook aan huis, plaatsvinden zo nodig vanuit meerdere disciplines.

Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de jeugdige en/of ouders zal dit worden betrokken bij het onderzoek (artikel 22 lid 2 Jeugd-verordening 2023). Dit plan moet voor aanvang van het eerste gesprek wel zijn afgerond.

Het hier beschreven onderzoek richt zich op hulpvragen die onder de

Jeugdhulp-verordening 2023 vallen, maar er is ook aandacht voor hulpvragen die niet onder de reikwijdte van deze beleidsregels vallen (bijvoorbeeld op het gebied van werk, inkomen, veiligheid of wonen). Bij het Samen Doen komen allerlei vragen binnen. Waar nodig wordt de jeugdige en/of ouder(s) toegeleid naar de benodigde dienstverlening. Die dienstverlening valt niet onder de reikwijdte van deze beleidsregels en zijn daarom niet opgenomen in de hieronder beschreven stappen.

 

Identificatie (artikel 22 lid 4 Jeugd-verordening 2023)

Voordat het (keukentafel)gesprek kan plaatsvinden moet eerst gecheckt worden of de jeugdige en/of ouder(s) is wie hij zegt dat hij is. Personen die een aanvraag indienen voor jeugdhulp dienen zich te legitimeren, door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen zich in ieder geval legitimeren door middel van een:

  • 1.

    paspoort;

  • 2.

    Europese identiteitskaart;

  • 3.

    een rijbewijs.

 

Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. De volgende documenten kan de gemeente voor de Jeugdwet in ieder geval als geldig identiteitsbewijs aanmerken:

  • vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;

  • verblijfskaart Ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);

  • buitenlands paspoort;

  • vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).

 

Het rijbewijs is een algemeen erkend identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht), maar in situaties waarin gegevens over verblijfsstatus en nationaliteit belangrijk zijn, geeft een rijbewijs geen duidelijkheid. Een rijbewijs zegt namelijk niets over de nationaliteit en verblijfsstatus.

 

Stappen van een goed onderzoek (artikel 22 Jeugd-verordening 2023)

Uit de Jeugdwet volgt dat het college een onderzoek moet doen naar de behoefte aan jeugdhulp als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat bij het college heeft gemeld. Uit de jurisprudentie blijkt overigens dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat erom dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).

De Centrale Raad van Beroep (CRVB:2017:1477) heeft eisen gesteld waar het onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich meldt. Daaruit blijkt dat het college voldoende kennis moet verkrijgen over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Die verplichting volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2.3 van de Jeugdwet. Hiervoor moet het college:

  • 1.

    Vaststellen wat de hulpvraag is van de jeugdige of zijn ouder(s);

  • 2.

    Vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

  • 3.

    Vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

  • 4.

    Onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden;

  • 5.

    Indien bovenstaande niet een oplossing biedt, stel vast welke individuele voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.

 

Dit stappenplan moet terugkomen in het ondersteuningsplan. Een zorgvuldig onderzoek vereist het op doorlopen van de volgende stappen:

 

Stap 1 -Vaststellen wat de hulpvraag is van de jeugdige of zijn ouder(s);

Allereerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van wat de jeugdige en/of ouder(s) denkt nodig te hebben en waarom, wat goed gaat en wat niet meer lukt. Daarbij is het noodzakelijk dat er voldoende kennis moet worden verzameld over de van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb in samenhang met de Jeugdwet).

Zo wordt onderzocht en beschreven:

  • -

    wat de aanleiding is voor het gesprek;

  • -

    wat de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s) is en de relevante voorgeschiedenis;

  • -

    waar jeugdige en/of ouder(s) in het dagelijks leven tegenaan loopt.

 

Middels vraagverheldering moet duidelijk worden wat de onderliggende reden is dat de jeugdige en/of ouder(s) de vraag stelt. Zo nodig wordt de jeugdige en/of ouder(s) ondersteund bij het duidelijk formuleren van zijn hulpvraag. Dit kan door bijvoorbeeld cliëntondersteuning, maar ook door de consulent van Samen Doen. De vraagverheldering bestaat uit één of meerdere gesprekken. De jeugdige en/of ouder(s) kan door het ontvangen van adequate informatie en een compenserend advies in sommige situaties al verder zonder de inzet van verdere hulp en ondersteuning. Indien de hulpvraag niet door middel van informatie en advies kan worden opgelost wordt het onderzoek naar een compenserende oplossing voortgezet.

 

Stap 2 -Vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

Vervolgens zal het Samen Doen moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

 

Stap 3 -Vaststellen welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.

 

Stap 4 - Onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn.

Het onderzoek is erop gericht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

 

Stap 5 - Indien bovenstaande niet een oplossing biedt, stel vast welke individuele voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.

Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een individuele voorziening te verlenen. In hoofdstuk 6 zijn de individuele voorzieningen opgenomen die door de gemeente worden ingezet. Om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening moet zijn voldaan aan de algemene criteria en de specifieke criteria hangende aan de individuele voorziening uit de jeugd-verordening 2023. Daarnaast moet aan de criteria uit hoofdstuk 6 van deze beleidsregels zijn voldaan.

 

Schakel zo nodig specifieke deskundigheid in

Voor iedere stap geldt dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om de stap goed af te kunnen ronden. Als er bijzondere deskundigheid nodig is, dan moet de gemeente die inhuren (ECLI:NL:CRVB:2017:1477).Ook kan (medisch) advies worden ingezet om bepaalde medische stukken te laten beoordelen. Wanneer dit aan de orde is zal de medewerker zich (medisch) laten adviseren door de door de gemeente of Samen Doen gekozen adviseur. Als dit noodzakelijk is voor het onderzoek, zal de jeugdige en/of ouder(s) hier aan mee moeten werken, omdat anders niet vastgesteld kan worden hoe een hulpvraag opgelost kan worden. 

 

3.2. Verslag onderzoek (artikel 22 lid 6 Jeugd-verordening 2023)

Naar aanleiding van het onderzoek wordt een verslag opgesteld door het Samen Doen. Dit verslag heet het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan stelt de consulent van Samen Doen op. Dit wordt gedaan op basis van het gesprek wat zij hebben gehad met de jeugdige en/of ouder(s) en eventueel andere betrokkenen zoals het sociaal netwerk, een onafhankelijke cliëntondersteuner of mantelzorger.

Het ondersteuningsplan biedt ruimte om ondersteuningsvragen op de relevante levensdomeinen op één plek in beeld te brengen. Daarnaast bevat het de doelen en de activiteiten waarmee de jeugdige en/of ouder(s) daar, eventueel met zijn sociaal netwerk, zelf aan bij kan dragen. Dit wordt gedaan aan de hand van het stappenplan ( stap 1 tot en met 5) van de Centrale Raad van Beroep. Er worden afspraken vastgelegd over de te behalen doelen, resultaten en activiteiten en de duur en frequentie van de ondersteuning. Ook de uitkomst van aanvullend opgevraagd (medisch) advies, wordt verwerkt in het ondersteuningsplan.

Opmerkingen of aanvullingen van ouder(s) en jeugdige worden toegevoegd aan het ondersteuningsplan.

 

Verstrekking ondersteuningsplan

De jeugdige en/of ouder(s) ontvangt zo spoedig mogelijk een kopie van het ondersteuningsplan. In overleg met de jeugdige en/of ouder(s) kan het ondersteuningsplan schriftelijk of digitaal worden verstrekt.

 

Ondersteuningsplan dient niet als aanvraag

Op het moment dat uit het ondersteuningsplan blijkt dat de hulpvraag kan worden opgelost op eigen kracht, door het sociaal netwerk, door een voorliggende voorziening, algemene voorziening, algemeen gebruikelijke voorziening of een andere wettelijke voorziening, hoeft het ondersteuningsplan niet te worden ondertekend. De hulpvraag is immers voorliggend opgelost. In overleg met de jeugdige en/ of ouder(s) wordt de aanvraag niet verder doorgezet. De hulpvraag is namelijk opgelost en een individuele voorziening is niet nodig. Dit moet worden opgenomen in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan dient hier als weergave van het onderzoek en daarmee is de hulpvraag opgelost. Het ondersteuningsplan wordt wel gedeeld met de jeugdige en/of ouder(s), ter informatie.

 

Jeugdige en/of ouder(s) niet eens met inhoud ondersteuningsplan

Als de consulent van Samen Doen het ondersteuningsplan heeft opgesteld en de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan zich niet vinden in de oplossing van de hulpvraag (uit het onderzoek blijkt dat het sociaal netwerk of een algemene voorziening de hulpvraag kan oplossen, maar de jeugdige of zijn ouder(s) vinden dat de hulpvraag alleen opgelost kan worden door een individuele voorziening), dan krijgen de jeugdige en/of ouder(s) een ondersteuningsplan waarbij een apart aanvraagformulier is bijgevoegd.

Op dit aanvraagformulier kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan aangeven waarom hij het niet eens is met de voorgedragen oplossing, welke individuele voorziening hij wenst en ondertekend de jeugdige en/of zijn ouder(s) voor het doen van een aanvraag individuele voorziening (die zij wensen).

Met de ondertekening en het aangeven welke voorziening de jeugdige wenst is de aanvraag volledig (hij voldoet nu aan alle criteria van een aanvraag) en kan deze worden doorgezet naar de gemeente. Zo wordt de gang naar de rechter gewaarborgd voor de jeugdige en/of zijn ouder(s).

 

Ondertekend ondersteuningsplan dient als aanvraag

Blijkt dat de hulpvraag gecompenseerd dient te worden door individuele voorziening, dan moet het ondersteuningsplan nog worden ondertekend, wil het voldoen aan de vereisten van een aanvraag. Het Samen Doen stuurt het ondersteuningsplan, met begeleidende brief naar jeugdige en/of ouder(s). Dit kan per brief, per mail of digitaal. Dit kan per post of per e-mail, maar het kan ook digitaal via het burgerportal. In het burgerportal kan de jeugdige en of ouder(s) ook digitaal het ondersteuningsplan ondertekenen.

 

Terugsturen ondersteuningsplan

Jeugdige en/of ouder(s) heeft 10 dagen om te reageren op het ondersteuningsplan (eventueel met aanvraagformulier) en ondertekend terug te sturen naar het Samen Doen.

 

4. AANVRAAG EN BESLUIT

4.1 Aanvraag (artikel 21 en 23 Jeugdhulp-verordening 2023)

Zoals in hoofdstuk 3 omschreven dient een melding in het kader van de jeugdhulp als aanvraag. Het ondersteuningsplan is de basis waarop de gemeente Hardenberg een besluit kan nemen op deze aanvraag. Op het moment dat het ondersteuningsplan ondertekend bij het Samen Doen wordt ingediend/ingeleverd, sturen zij dit plan door naar de gemeente zodat deze een besluit kan nemen op de aanvraag. Het is dus afhankelijk van de jeugdige en/of ouder(s) wanneer er een beslissing op de aanvraag genomen kan worden.

 

4.2. Beschikking (artikel 25 jeugdhulp-verordening 2023)

In de beschikking voor een individuele voorziening wordt uitkomst van het onderzoek vastgelegd. In artikel 25 van de Jeugd-verordening 2023 wordt exact aangegeven wat opgenomen wordt in de beschikking.

Tegen de beschikking van de gemeente is, als de jeugdige en/of ouder(s) het niet met de inhoud hiervan eens is, is bezwaar bij de gemeente en later beroep bij de rechtbank mogelijk.

 

5. ALGEMENE VOORZIENINGEN (artikel 2 en 3 jeugdhulp-verordening 2023)

5.1 Algemeen

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

Een algemene vrij toegankelijke voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, vrij toegankelijk is. Deze voorzieningen zijn gericht op jeugdhulp. Een algemene vrij toegankelijke voorziening is beschikbaar voor alle jeugdige en/of ouder(s). Er vindt dus geen toets plaats of jeugdigen en/of hun ouder(s) hiervoor in aanmerking komen en er is geen verwijzing of beschikking nodig. Als uit onderzoek blijkt dat dit een passende oplossing is, kan naar een algemene vrij toegankelijke voorziening worden verwezen.

Voorbeelden van algemene vrij toegankelijke voorzieningen in de gemeente Hardenberg zijn onder andere:

  • a.

    Preventie, inclusief advies en voorlichting;

  • b.

    Lichte (opvoed)ondersteuning;

  • c.

    Jeugdgezondheidszorg, maatwerkdeel;

  • d.

    Maatschappelijk werk;

  • e.

    Vertrouwenspersoon;

  • f.

    Veilig Thuis;

  • g.

    Mantelzorgondersteuning.

 

Er zijn ook algemene vrij toegankelijke voorzieningen, die een beperkte toegangsbeoordeling kennen en waarbij een snelle en adequate oplossing geboden kan worden voor de beperkingen die een jeugdige en of zijn ouder(s) ondervindt. De algemene vrij toegankelijke voorziening heeft een preventief karakter. Een dergelijke preventieve voorziening is een voorliggend voorziening op individuele voorzieningen waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s).

 

6. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

6.1 Algemene criteria ( artikelen 4 en 5 Jeugd-verordening 2023)

Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

  • a.

    binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder wordt verstaan:

    • i.

      gebruikelijke hulp van ouder(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    • ii.

      het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten of een andere voorliggende voorziening.

  • b.

    door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

  • c.

    door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    De individuele voorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek uit artikel 22 van de Jeugd-verordening 2023, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin een jeugdige in staat wordt gesteld tot:

    • a.

      Gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      Te groeien naar zelfstandigheid;

    • c.

      Voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

 

Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Dit onderdeel is al uitgewerkt onder het stappenplan in hoofdstuk 3 in deze beleidsregels.

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s), dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouder(s) gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de hulpvraag opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende hulpvraag. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt (artikel 5 lid 3 Jeugdhulp-verordening 2023).

Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel de meest adequate als de goedkoopste voorziening zijn. Met het begrip adequaat wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Wel kan er, mits voldaan is aan de voorwaarden voor het beheren van een pgb uit hoofdstuk 7, een pgb worden toegekend ten hoogste van de goedkoopst adequate voorziening. De eventuele meerkosten zijn dan voor rekening van de jeugdige en/of ouder(s), mochten zij een duurdere voorziening willen inkopen.

 

6.2 Onderzoek voorafgaande individuele voorziening(e)n 

Onder 6.2 is het onderzoek ten aanzien van een (mogelijke) individuele voorziening verder uitgewerkt. Bij het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s) wordt gebruik gemaakt van het normenkader van Factum Advies. Het normenkader ondersteund bij het in kaart brengen van wat nodig om de eigen kracht en probleemoplossend vermogen jeugdige, ouders/opvoeders en het sociaal netwerk te versterken. Het normenkader biedt tevens handvaten bij de afweging en is een richtlijn bij het bepalen van de aard en omvang van de in te zetten maatwerkvoorziening.

Dit hoofdstuk is eveneens gebaseerd op het stappenplan van de Centrale Raad uit hoofdstuk 3 uit deze beleidsregels.

 

6.2.1 Doelgroep Jeugdhulp.

Jeugdhulp wordt ingezet als de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders ontoereikend zijn. Jeugdhulp gaat dus over het versterken van de eigen kracht en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige (0-18 en 18 tot 23 jaar), zijn ouder(s)/opvoeder(s) en het sociaal netwerk.

 

Onderzoek in het kader van de Jeugdwet

Het onderzoek, zoals genoemd onder hoofdstuk 3, wordt op het gebied van jeugdhulp uitgebreid met hetgeen genoemd in de “Gebruikershandleiding FAQT-J” van Factum advies en hetgeen wat verder genoemd wordt in paragraaf 6.2.2 e.v. FAQT-J bevat een richtlijn voor onderzoek en normering voor begeleiding jeugd. Het normenkader volgt het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en brengt de problematiek in kaart zodat bepaald kan worden wat er naar aard en omvang aan ondersteuning nodig is. Daarnaast ondersteund het normenkader bij de bepaling van het aantal in te zetten uren als er een individuele voorziening nodig is. Al deze genoemde stappen dienen gemotiveerd terug te komen in het ondersteuningsplan dat de consulent van Samen Doen opstelt.

 

6.2.2 De hulpvraag. 1

Allereerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s). Het uitvragen van de hulpvraag sluit aan bij hetgeen genoemd onder stap 1 van het stappenplan uit hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

 

6.2.3 De kind-problematiek en ouder-problematiek en hoe deze problematiek zich vertaalt op de verschillende leefgebieden. 2

Via het document “Gebruikershandleiding FAQT-J” van Factum advies kan een goed beeld verkregen worden van de problemen die de jeugdige ervaart in zijn dagelijkse leven.

Bij het onderzoek naar de kind-problematiek en de ouder-problematiek wordt gebruik gemaakt van DSM en ICD ICF (op basis van de bijlagen: aandachtspunten resultaatgebied 0-4 jaar, aandachtspunten resultaatgebied 4-12 jaar, aandachtspunten resultaatgebied 12-18 jaar en bijlage: aandachtspunten ouderschap bij de “Gebruikershandleiding FAQT-J” van Factum advies). 3

Bij de vertaling van de beperkingen op de verschillende leefgebieden wordt bij de jeugdige gebruik gemaakt van de aandachtspunten per leefgebied, 4 tot 12 en 12 tot 18 jaar. Ook voor wat betreft de ouders worden de leefgebieden in kaart gebracht. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar 4 aspecten van het ouderschap (sociale-emotionele ondersteuning lichamelijke verzorging, school en opvang).

De mogelijkheden en beperkingen van de jeugdige worden geïnventariseerd aan de hand van de resultaatgebieden per leeftijdscategorie.

De resultaatgebieden geven de problemen van de jeugdige, zijn opvoeders en de omgeving weer op de leefgebieden:

  • persoonlijk functioneren

  • sociaal functioneren

  • gezondheid en zelfzorg

  • verplaatsen en vervoer

  • school/dagbesteding

  • vrije tijd

  • financiën

  • justitie

  • verslaving

 

FAQT-J maakt een onderscheid in drie leeftijdscategorieën:

  • 0 tot 4 jaar

  • 4 tot 12 jaar

  • 12 tot 18 jaar

 

Voor de verlengde jeugdhulp (18+) wordt verwezen naar de Wmo.

De ouders maken een belangrijk onderdeel uit van de omgeving van de jeugdige.

FAQT-J ondersteunt bij het onderzoek naar mogelijke beperkingen van ouders op de verschillende resultaatgebieden. Denk hierbij aan de problematiek op het gebied van persoonlijk functioneren, werk en financiën, maar ook aan beschikbaarheid van een sociaal netwerk. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre de ouders in staat zijn om hun rol als opvoeder op een adequate wijze vorm te geven. FAQT-J onderscheidt hierbij vier gebieden:

  • lichamelijke verzorging

  • sociaal emotionele ondersteuning

  • scholing

  • opvang

De aandachtspunten per resultaatgebied worden gebruikt om de problematiek in kaart te brengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de onderverdeling in licht matig zwaar.

 

Licht, matig of zwaar problematiek

FAQT-J categoriseert de aandachtspunten per resultaatgebieden in: licht, matig of zwaar (op basis van bijlage: onderscheid licht, matig en zwaar bij de “Gebruikershandleiding FAQT-J” van Factum advies). 4

De onderverdeling licht, matig en zwaar geeft inzicht in de ernst van de problematiek. Er wordt een verdeling gemaakt in:

• abnormaliteit van het gedrag

• bijdragende factoren van het gezin en het sociaal netwerk

• gevolgen van het gedrag

• aard van de begeleiding

• deskundigheid van de begeleider

 

De mogelijkheden en problematiek van de jeugdige en/of ouder(s) worden hiermee in kaart gebracht. Het is van belang dat de consulent van Samen Doen onderzoekt of per aandachtspunt ook echt een oplossing nodig is. Elke jeugdige kan weleens probleemgedrag vertonen. Daarnaast heeft elke ouder/opvoeder weleens problemen op het werk of binnen de relatie. Of de situatie of het gedrag afwijkt van het normale is een inschatting die de consulent van Samen Doen maakt.

 

6.2.4 De aard en omvang van de noodzakelijke hulp. 5

De mogelijke problemen van de jeugdige, de ouder(s) en zijn sociaal netwerk zijn nu voldoende concreet in kaart zijn gebracht. Het geeft:

  • inzicht bij de jeugdige en zijn ouders/opvoeders met betrekking tot het functioneren;

  • uniformiteit in het gesprek en het onderzoek tussen professionals, begeleiders en zorgaanbieders.

 

Nu kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is Wat is er nodig om de eigen kracht en probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder(s)/opvoeder(s) te versterken.

Als duidelijk is wat de vraag is en dat deze onder de reikwijdte van de jeugdhulp valt, is het van belang om samen met de jeugdige en/of zijn ouder(s) vast te stellen wat het te behalen resultaat is.

In principe is het oplossen van de problematiek vrijblijvend. Dat houdt in dat als de jeugdige en/ zijn ouder(s) aangeeft niet met bepaalde problematiek aan de slag te willen, dit mogelijk is. Wat voorop staat is het belang/veiligheid van het kind. Blijkt echter dat die dusdanige problematiek zodanig belangrijk is, dat dit het werken aan de andere problematiek belemmerd, dan zal de jeugdige en/of ouder(s) wel hieraan moeten werken.

Wat volgt is een conclusie van het onderzoek waarbij aan wordt gegeven op welke leefgebieden er een probleem bestaat en wat de aard van die problematiek is (licht matig of zwaar).

 

6.2.5 De afweging. 6

Vervolgens vindt de afweging plaats waarbij gekeken wordt wat er binnen de eigen kracht en het sociaal netwerk mogelijk is en welke voorliggende oplossingen beschikbaar zijn om deze problematiek op te lossen c.q. te versterken. Daarvoor wordt het volgende afwegingskader gebruikt:

 

Eigen Kracht

Eigen kracht jeugdige

Door gebruik te maken van de aandachtspunten per resultaatgebied ontstaat er inzicht of er sprake is van eigen kracht en beschermende factoren op het gebied van:

  • positieve identiteit;

  • competenties.

 

Bij een normaal ontwikkelde (positieve) identiteit en voldoende aanwezigheid van positieve competenties is de jeugdige in staat om tegenslagen het hoofd te bieden. Denk aan zelfinzicht, emotieregulatie, aan veerkracht, sociale vaardigheden en een open houding ten opzichte van de ondersteuning en behandeling.

 

Eigen kracht ouder(s) (of opvoeders).

Ook de eigen kracht van ouder(s) speelt een rol. Hierbij spelen de volgende vragen een rol:

  • Is de ouder in staat de noodzakelijk hulp te bieden?

  • Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • levert het bieden van de hulp voor de ouder geen overbelasting op?

  • leidt het bieden van de benodigde hulp door de ouders tot onaanvaardbare daling van het gezinsinkomen.

 

Sociaal netwerk

Steun van familie en/of het sociaal netwerk is van groot belang bij het zelfstandig functioneren en het kunnen participeren binnen onze samenleving.

Door gebruik te maken van de aandachtspunten per resultaatgebied ontstaat er inzicht of er sprake is van beschermende factoren binnen het sociaal netwerk op het gebied van:

• sociale steun;

• constructieve tijdsbesteding.

 

Algemene voorziening

Er moet gekeken worden naar het feit of er een algemene voorziening die de problematiek (deels) kan verhelpen c.q. compenseren.

Voorbeelden van algemene voorzieningen in de gemeente Hardenberg zijn (niet limitatieve lijst):

  • Preventie, inclusief advies en voorlichting;

  • Lichte (opvoed)ondersteuning;

  • Jeugdgezondheidszorg, maatwerkdeel;

  • Maatschappelijk werk;

  • Vertrouwenspersoon;

  • Veilig Thuis;

  • Mantelzorgondersteuning.

 

Wettelijke voorliggende oplossingen

Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet of op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst (denk in dit verband aan de aanvullende (zorg)verzekering). Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een individuele voorziening voor zover deze voorliggende voorziening een compenserende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de individuele voorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en compenserend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de jeugdige en/of ouder(s) geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, is dit geen reden om een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet toe te kennen. Of de jeugdige en/of ouder(s) dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of ouder(s).

 

6.2.6. Bepaling inzet individuele voorziening, omvang en frequentie 7

In veel gevallen zal de conclusie kunnen zijn dat de ouders voldoende eigen kracht en probleemoplossend vermogen hebben of dat de ouders ondersteund moeten worden in hun rol als opvoeder. Als eigen kracht, het sociaal netwerk en voorliggend oplossingen niet beschikbaar of toereikend zijn (om de eigen kracht en de problemen oplossend vermogen van de jeugdige en de ouders te versterken) dan kan een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet ingezet worden. Indien er sprake is van kind-eigenproblematiek dan zal helder moeten zijn voor welke leefgebieden dit geldt en kan er een geschikte interventie gekozen worden, eventueel in de vorm van uren.

 

6.2.6a Vormen van een individuele voorziening

Vervolgens moet bepaald worden welke individuele voorziening(en) voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) het best passend is om de juiste ondersteuningsbehoefte te leveren. Daarvoor zijn een aantal elementen van belang;

  • 1.

    Het resultaat c.q. de doelen die bereikt moeten;

  • 2.

    De persoonskenmerken en omstandigheden van de jeugdige en/of ouder(s);

  • 3.

    Welke vorm het meest doelmatig is;

  • 4.

    De mogelijkheden voor de jeugdige en/of ouder(s) in de toekomst;

  • 5.

    De mate van beperkingen van de jeugdige en/of ouder(s).

 

Welke individuele voorziening voor de jeugdige en/of ouder(s) het best passend is wordt onder anderen bepaald door de mate van beperkingen van de jeugdige en/of ouder(s) en welke resultaten behaald dienen te worden met de gestelde doelen. Op basis van de doelen in het ondersteuningsplan kan ook een combinatie van individuele voorzieningen noodzakelijk zijn. Bij de indicatiestelling wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden. Uit het ondersteuningsplan moet blijken welke vorm van begeleiding noodzakelijk is om de problematiek van de inwoner te compenseren.

 

Binnen de gemeente Hardenberg zijn de volgende individuele voorzieningen beschikbaar:

  • a.

    Begeleiding individueel ontwikkelingsgericht;

  • b.

    Begeleiding groep ontwikkelingsgericht;

  • c.

    Begeleiding groep respijtzorg;

  • d.

    Jeugdbescherming en reclassering;

  • e.

    Basis GGZ;

  • f.

    Specialistische GGZ;

  • g.

    Medicatiecontrole;

  • h.

    Ambulante dagbehandeling;

  • i.

    Ambulante jeugd- en opvoedhulp basis;

  • j.

    Ambulante jeugd- en opvoedhulp specialistisch;

  • k.

    Scheidingshulpverlening.

 

De criteria die gelden voor deze voorzieningen liggen per voorziening vast in de Jeugd-verordening 2023. Afhankelijk van de vastgestelde problematiek zal de consulent van het Samen Doen de gestelde criteria uit artikelen 5 t/m 20 van de Jeugd-verordening 2023 moeten toetsen om vast te stellen welke voorziening passend is om de problematiek op te lossen.

Uit het ondersteuningsplan moet blijken dat de jeugdige en/of ouder(s) aan de criteria voor deze specifieke individuele voorziening voldoen en hoelang deze voorziening wordt ingezet.

 

6.2.6b Omvang en frequentie

Nadat de problematiek is vastgesteld en de best passende individuele voorziening is gekozen door de consulent van Samen Doen, wordt met behulp van het normenkader een onderverdeling gemaakt in drie leeftijdscategorieën en wordt gebruikt om:

• de omvang van het aantal in te zetten uren te bepalen;

• de noodzakelijke professionaliteit van de begeleider te bepalen.

 

De consulent van Samen Doen gebruikt de richtlijn 0-4, richtlijn 4-12, richtlijn 12-18 en richtlijn ouderschap zoals opgenomen in bijlage bij de “Gebruikershandleiding FAQT-J” van Factum advies).8

Indien er bij een resultaatgebied sprake is van een zogenaamd ‘licht’ cliënt-profiel kan ondersteuning vanuit het sociaal netwerk of met behulp van een voorliggende oplossing mogelijk voldoende zijn. Bij een zorgvuldige afweging behoren de persoonlijke kenmerken meegenomen te worden. Zodoende wordt maatwerk geleverd.

Onderbouwd wordt in het ondersteuningsplan in welke profiel (licht,matig of zwaar) de jeugdige valt met de huidige problematiek en hoeveel minuten benodigd is aan ondersteuningsbehoefte. Afhankelijk van de zwaarte van de ondersteuningsbehoefte, zal een inschatting gemaakt moeten worden hoeveel minuten ondersteuning er nodig is per resultaat. Dit moet gemotiveerd terugkomen in het ondersteuningsplan.

 

6.3 Productomschrijving passende vervoersvoorziening/vergoeding (artikel 17 en 18 jeugd-verordening 2023)

Deze beleidsregels zijn bedoeld voor de jeugdige die valt onder de criteria van artikel 17 lid 1 Jeugd-verordening 2023. Als de jeugdige voldoet aan die criteria wordt beoordeeld welke vervoervoorziening uit artikel 18 lid 2 Jeugd-verordening 2023 het meest passend is. Dit kan ook een combinatie van die voorzieningen zijn. 

De volgende drie onderdelen zijn een uitwerking van artikel 18 lid 3 Jeugd-verordening 2023.

 

6.3.1 Redenen voor vervoersvoorziening

  • 1.

    Een voorziening in het kader van vervoer jeugdwet is mogelijk indien er sprake is van de situaties beschreven onder A in combinatie met B of A in combinatie met C èn D èn E èn F. Bij de tweede situatie wordt het onderstaande afwegingskader toegepast.

    • A.

      Als er door een wettelijk verwijzer of het Samen Doen het risico is gesignaleerd dat de jeugdige niet of niet altijd de jeugdhulp op locatie kan krijgen die hij/zij nodig heeft.

    • B.

      Er is sprake van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk kan worden geboden of waarbij ouder(s)/verzorger(s) en het netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden. De noodzaak tot medisch vervoer hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp. Het afwegingskader zoals hieronder opgenomen hoeft dan niet doorlopen te worden.

    • C.

      Beperkingen in de zelfredzaamheid die te maken hebben met leeftijd, stoornis, beperking of ziekte, die tijdelijk of chronisch van aard kan zijn. De beperking in de zelfredzaamheid hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp. Het niet kunnen betalen van vervoer kan niet worden aangemerkt als een beperking in de zelfredzaamheid.

    • D.

      Er is sprake van intensieve jeugdhulp, namelijk minimaal acht contactmomenten (behandeling, dagbesteding, kort verblijf of begeleiding) per maand of een jeugdige meer dan 250 kilometer per maand aflegt om jeugdhulp te krijgen én

    • E.

      De afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie bedraagt minimaal 6 kilometer volgens de ANWB routeplanner voor de snelste autoreis, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt. Indien sprake is van reizen met het OV met een begeleider dan tellen de kilometers voor een enkele reis dubbel.

    • F.

      De kosten voor het vervoer bedragen meer dan de gebruikelijke kosten, zoals beschreven onder 6.3.3 onder b.

  • 2.

    Aangepast vervoer (taxi vervoer) dat in natura wordt geboden door de jeugdhulpaanbieder of het door het college gecontracteerde taxibedrijf.

  • 3.

    Waar nodig wordt een specifiek deskundig oordeel en advies ingewonnen ten aanzien van de medische noodzaak.

 

6.3.2 Het afwegingskader

Indien sprake is van een risico op het niet krijgen van noodzakelijke jeugdhulp (bovenstaande situatie A in combinatie met C, D én E) vanwege een belemmering in de vervoerssituatie, dan wordt de volgorde afweging voor een passende voorziening gemaakt. Pas als een jeugdige niet op de beschreven manier (per optie) kan reizen, komt de volgende, daaronder beschreven optie in beeld. Het inzetten van aangepast vervoer (taxi/taxibus) is pas mogelijk als alle onderstaande opties naar het oordeel van de consulent van het Samen Doen niet mogelijk zijn:

  • a.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie.

  • b.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie onder begeleiding van een persoon uit zijn naaste omgeving.

  • c.

    De jeugdige reist zelfstandig met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Er zijn 3 redenen waarom openbaar vervoer geen optie is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur tussen in- en uitstaphalte of – station.

  • d.

    De jeugdige heeft de draagkracht en vaardigheden om in afzienbare tijd zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Voor het aanleren van deze vaardigheden kan een aanvraag worden gedaan bij Samen Doen.

  • e.

    De jeugdige gaat met zijn/haar brommer/scooter naar de jeugdhulplocatie.

  • f.

    Personen uit de naaste omgeving brengen en halen de jeugdige met gemotoriseerd vervoer (auto, bestelbus, motor enz.).

  • g.

    De jeugdige reist onder begeleiding van een persoon uit zijn naaste omgeving met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Deze optie vervalt als de jeugdige niet in staat is om met begeleiding in het openbaar vervoer te reizen, openbaar vervoer ontbreekt, de reistijd meer dan 45 minuten enkele reis is (de reistijd van begin- tot eindhalte of - station) of ouder(s)/verzorger(s) kunnen aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.

  • h.

    Er wordt een vrijwilliger geworven die de jeugdige begeleidt (b en f) of vervoert (g).

  • i.

    De jeugdhulpaanbieder verplaatst de begeleiding/behandeling naar het verblijfadres van de jeugdige.

 

Voor de opties c, e, f, g en h is eventueel een vergoeding mogelijk. De regels voor vergoedingen en de berekening daarvan zijn opgenomen onder 6.3.3 Vergoeding voor eigen vervoer en openbaar vervoer.

 

6.3.3 Vergoeding voor eigen vervoer en openbaar vervoer 

  • a.

    Een vergoeding voor het vervoer naar jeugdhulp kan alleen worden aangevraagd bij en verstrekt worden door het college.

  • b.

    Een vergoeding is mogelijk voor bovengebruikelijke kosten, mits voldaan wordt aan de criteria beschreven in 6.3.1 zonder B. Alleen de bovengebruikelijke vervoerskosten voor vervoer vanuit de Jeugdwet worden vergoed. De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op €40,- per maand. Dit op basis van de berekening 8 contactmomenten x 6 km x vier (2 x retour) x €0,21 = € 40,32.

  • c.

    Het berekenen van de vervoersvergoeding voor eigen vervoer gaat als volgt:

    Aantal contactmomenten jeugdhulp (≥ 8) x aantal kilometers van het verblijfadres naar de jeugdhulplocatie (≥ 6 km) x vier (2 x retour) x maximaal fiscaal toegestane onbelastbare kilometervergoeding - € 40 = gebruikelijke kosten.

    * In 2022 bedraagt de vergoeding € 0,21 per km.

    De afstand van de verblijfplaats naar de jeugdhulp locatie wordt berekend volgens de ANWB routeplanner, de kortste route.

  • d.

    Het berekenen van de vervoersvergoeding voor openbaar vervoer gaat als volgt:

    Werkelijke kosten voor openbaar vervoer (2e klas) per maand - € 40 gebruikelijke kosten.

    Tot de werkelijke kosten behoren zowel de kosten voor het openbaar vervoer van de jeugdige als de kosten voor het openbaar vervoer van de begeleider voor de vervoersbewegingen die gekoppeld zijn aan de voorziening jeugdhulp. In overleg met het Samen Doen wordt binnen de mogelijkheden van de jeugdige (en de begeleider) de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route berekend.

  • e.

    Het uitkeren van de vergoeding gebeurt door periodieke bevoorschotting.

 

7. PERSOONSGEBONDEN BUDGET 

In de Jeugdwet zijn beleidskeuzes vastgelegd ten aanzien van het persoonsgebonden budget (pgb). Centrale uitgangspunten voor de toekenning van een pgb zijn in de wet verankerd, maar deze dienen te worden uitgewerkt op gemeentelijk niveau. Keuzes zijn lokaal nodig. Deze zijn in de lokale Jeugd-verordening 2023 neergelegd. Nadere uitwerking vindt plaats in deze beleidsregels.

 

7.1 Waarom een pgb?

Het pgb bestaat uit een geldbedrag waarmee personen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf de benodigde hulp kunnen inkopen. De Sociale Verzekeringsbank voert voor de gemeente de betaling van de geleverde ondersteuning uit (het zogenaamde trekkingsrecht) bij individuele voorzieningen in natura (zin). Een voorziening in natura is ondersteuning die geleverd wordt door een zorgaanbieder op basis van een contract die deze aanbieder heeft met de gemeente. Het pgb is bedoeld als alternatief voor een individuele voorziening in natura.

 

Mogelijke voordelen

Het pgb is een instrument waarbij de jeugdige en/of ouder(s) zelf de regie heeft en de voor hem best compenserende ondersteuning kan regelen. Mensen kiezen vaak bewust voor een pgb omdat:

  • dit tot meer maatwerk kan leiden. Men kan 24/7 iemand inzetten die hulp- en ondersteuning kan bieden en zit niet vast aan vaste werktijden zoals bij zin het geval is;

  • men zelf de mensen kan kiezen die hulp- en of ondersteuning bieden, al dan niet vanuit het eigen netwerk;

  • men zelf de regie heeft;

  • er hulp of ondersteuning ingezet kan worden die niet gecontracteerd is door de gemeente of de regio.

 

Mogelijke nadelen

Met een pgb is de aanvrager (lees: de jeugdige en/of ouder(s) of pgb-beheerder) de werkgever die vanuit het pgb-geldbedrag werknemers inhuurt en aanstuurt. Dit houdt ook in dat er formele zaken geregeld moeten zijn: een budgetovereenkomst, zorgplan etc.

Nadelen kunnen zijn dat:

  • de regelgeving rondom pgb niet bepaald eenvoudig is;

  • men de overeenkomsten zelf moet afsluiten, dus weten wat zij moeten doen als werkgever of opdrachtgever van de zorgverlener;

  • men de financiële administratie moet beheren en verantwoorden (via de SVB);

  • men zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de zorg (zorgverlener moet over het juiste opleidingsniveau om de gestelde doelen te kunnen behalen en zorgverlener moet over een VOG beschikken).

 

Mogelijk kan iemand uit de omgeving taken hierbij op zich nemen. Het is niet toegestaan dat de zorgaanbieder deze taak op zich neemt. Ook bureaus die bemiddelen zijn niet toegestaan.

 

7.2. Voor wie een pgb?

Het pgb is in beginsel beschikbaar voor alle jeugdigen en/of ouder(s) van de gemeente Hardenberg die in aanmerking komen voor hulp op grond van de Jeugdwet (individuele voorziening) en aan alle gestelde pgb voorwaarden voldoen uit de Jeugd-verordening 2023.

 

7.3 Tijdens het keukentafelgesprek (artikel 22 onder g Verordening Jeugdhulp 2023)

Als in het onderzoek door de consulent van Samen Doen is vastgesteld dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening, dan geldt wettelijk (8.1.1 lid 1 en lid 2b van de Jeugdwet) de verplichting om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te informeren over welke mogelijkheden er bestaan voor een financieringsvorm (zin of pgb) en over de gevolgen van die keuze.

De consulent van het Samen Doen geeft mondelinge toelichting, in begrijpelijke bewoording (Nt2-niveau), aan de jeugdige en/of ouder(s) over wat een pgb inhoudt en wat de gevolgen kunnen zijn van die keuze. Verder wordt verwezen naar de clientondersteuning en de website van Per Saldo.

 

7.3.1 Motiveren (artikel 26 lid 1 onder a verordening Jeugdhulp 2023)

Het uitgangspunt in de Jeugdwet is dat jeugdigen en ouder(s) een voorziening in natura krijgen. Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening en de hulp zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dan kan dat alleen als een voorziening in natura niet passend is. Gemotiveerd dient dus te worden dat deze een individuele voorziening in de vorm van een pgb wil ontvangen en dat het natura-aanbod van de gemeente niet passend is. Met de argumentatie moet duidelijk worden dat de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) zich voldoende heeft georiënteerd op alle gecontracteerde aanbieders (zorg in natura) voor die betreffende individuele voorziening. Zij moeten aantonen dat de gecontracteerde zorgaanbieders geen passende hulp kunnen bieden en dat daar ook navraag is gedaan. Het feit dat een pgb-aanbieder geen contract heeft met de gemeente, maakt niet dat de benodigde zorg niet door een gecontracteerde aanbieder geleverd kan worden. Dit is dan ook geen reden om een pgb toe te kennen.

 

Voorbeelden van motiveringen zijn :

  • de benodigde jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de benodigde jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • de benodigde jeugdhulp vindt op veel korte momenten per dag plaats;

  • de benodigde jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • als het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • als de jeugdhulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden, waarbij de jeugdige wel de continuïteit van de ondersteuning of jeugdhulp moet organiseren.

 

Deze lijst is niet limitatief. Dat houdt in dat er meerdere motiveringen kunnen zijn waarom de jeugdige en/ of ouder(s) vinden dat de gecontracteerde zin-aanbieders niet passende zorg kunnen leveren.

 

7.3.1 Voorbereiding bewustekeuzegesprek

Is beoordeeld dat pgb de passende oplossing lijkt, dan moet nog worden vastgesteld of de jeugdige en/of zijn ouder(s) of de eventuele pgb-beheerder in staat is om het pgb te beheren en de kwaliteit te waarborgen van de eventueel in te kopen zorg. Dit wordt gedaan in het bewustekeuzegesprek door een andere consulent met pgb specialisme van Samen Doen (hierna: pgb-specialist). Dit kan dus een andere consulent van Samen Doen zijn die de hulpvraag/individuele voorziening heeft onderzocht. Als voorbereiding op dit gesprek moet degene die het pgb gaat beheren een aantal documenten invullen en/of doorlezen.

De consulent van Samen Doen (die de individuele voorziening heeft onderzocht) overhandigt aan hen:

  • Informatie factsheet 10 pgb-vaardigheden.

  • Pgb-budgetplan en instructie invullen pgb-budgetplan.

  • Overige relevante documenten.

 

Hij vraagt de jeugdige en/of ouder(s) (of pgb-beheerder) om deze documenten ingevuld retour te sturen binnen 10 werkdagen. Zodat de ingevulde documenten doorgestuurd kunnen worden naar de pgb-specialist en het bewustekeuzegesprek gepland kan worden. Ook moet de beoogde pgb-beheerder, of dit nou de jeugdige en/of zijn ouder(s) of een ander is, op de hoogte worden gesteld dat hij bij dit gesprek aanwezig moet zijn.

Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) of zijn pgb-beheerder niet (volledig) het budgetplan (of andere relevante formulieren) invult of niet meewerkt aan de gesprekken omtrent het pgb wordt, na het bieden van een hersteltermijn, geen pgb verstrekt( artikel 26 lid 11 Jeugd-verordening 2023).

 

7.4 Het bewusteKeuzeGesprek (artikel 26 Verordening Jeugdhulp 2023)

Dit gesprek wordt door de pgb-specialist uitgevoerd. De jeugdige en/of ouder(s) en/of de pgb-beheerder worden uitgenodigd voor een gesprek, als zij de documenten volledig hebben ingevuld. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s) of zijn pgb-beheerder) getoetst, het oordeel van de pgb-specialist van Samen Doen is hierin leidend.

Tijdens het Bewustekeuzegesprek checkt de pgb-specialist van Samen Doen of de beheerder van het pgb aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1.

    De jeugdige of ouder(s) op eigen kracht voldoende in staat is (of met behulp van zijn pgb-beheerder) tot een redelijke waardering van zijn belangen en moet de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren;

  • 2.

    De jeugdige of ouder(s) zal moeten motiveren dat de op het individu toegesneden voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, tot een gelijkwaardig of beter resultaat leidt dan zorg in natura (Jeugdwet);

  • 3.

    De voorzieningen moeten van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.

 

Deze beoordeling doet de pgb-specialist op grond van de ingeleverde documenten ( waaronder het pgb-budgetplan) en het bewustekeuzegesprek. Het oordeel van de pgb-specialist is leidend.

Deze voorwaarden zijn hieronder verder uitgewerkt.

 

Het kiezen van een (geschikte) pgb-beheerder  (artikel 28 lid 3 onder a Jeugd-verordening 2023)

Ten eerste heeft de jeugdige en/ of (ouder(s) als deze niet zelf het pgb gaat beheren de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te wijzen. Dit mogen zij maximaal twee keer doen(artikel 28 lid 7 verordening Jeugdhulp 2023). 

Voorkeur heeft het dat iemand die dicht bij de jeugdige staat het pgb gaat beheren. Het betreft hier dan een eerste of tweedegraads familielid.

  • familie (bloed- en aanverwant) in de eerste graad van de hulpvrager (ouders of (schoon)kinderen);

  • familie (bloed- en aanverwant) in de tweede graad (grootouders, broers (of zwagers) of (schoon)zussen).

 

Indien er geen eerste of tweedegraads familielid is die de pgb kan beheren, dan kunnen bijzondere omstandigheden aanleiding geven om het beheer te laten uitvoeren door iemand die tot het sociaal netwerk van de jeugdige behoort. Bijvoorbeeld een vriend of buurman. Maar ook kan er gekozen worden voor een mentor, curator of bewindvoerder.

 

Mentor, curator, bewindvoerder (artikel 28 lid 3 onder b verordening Jeugdhulp 2023)

Indien de mentor, curator of bewindvoerder het pgb gaat beheren is het van belang dat alle taken met betrekking tot het beheren van het pgb worden uitgevoerd. Het kan dus niet zo zijn dat een bewindvoerder enkel de administratie van de jeugdige en/of zijn ouder(s) overneemt. De bewindvoerder moet immers dan ook de zorginhoud beoordelen. De belangen van de jeugdige of zijn ouder(s) moeten voldoende behartigd worden en alle taken die aan een pgb verbonden zijn moeten worden uitgevoerd. Wel is het mogelijk dat de bewindvoerder de administratie voor zijn rekening neemt en een andere pgb beheerder de overige taken uitvoert. De kosten voor het pgb beheer mogen niet uit het pgb betaald worden.

 

Bijzondere bijstand beheren pgb moet noodzakelijk zijn

Mocht jeugdige en/of ouder(s) een bewindvoerder, mentor of curator kiezen (of hebben) die het pgb gaat beheren, dan kan de bewindvoerder, mentor of curator een vergoeding vragen voor dit beheer. Echter, als de jeugdige en/of ouder(s) niet over voldoende inkomen en vermogen beschikt, zal deze hier bijzondere bijstand voor kunnen aanvragen, mits het pgb noodzakelijk is. Dat houdt kortgezegd in dat de zorg niet geleverd kan worden vanuit zin en de jeugdige en/of ouder(s) de gevraagde zorg alleen uit pgb kan ontvangen. Dit staat los van het feit dat de pgb-aanbieder geen contract heeft, het gaat hier puur om de zorginhoud. Kan de gevraagde zorg wel uit zin worden geleverd, dan krijgt de jeugdige en/of ouder(s) geen bijzondere bijstand voor het beheer van een pgb. Dit moet wel duidelijk aan de jeugdige en/of ouder(s) verteld worden, als hij een keuze wil maken voor een pgb en dit wil laten beheren door een bewindvoerder, curator of mentor. Als hij kosten gaat maken die hij niet kan betalen, is het wellicht beter om te kiezen voor een individuele voorziening in zorg in natura.

 

(overige) vereisten aan een pgb-beheerder:

  • 1.

    hij mag niet tevens de pgb-aanbieder of informele hulp zijn die met het pgb wordt ingekocht. De pgb-beheerder is in ieder geval niet tevens de pgb-aanbieder of informele hulp, diens vast/flexibel personeel, diens organisatie adviseur of op andere wijze aan de zorgaanbieder verbonden persoon (de combinatie van zorgverlener en pgb-beheerder in één persoon of instantie is gezien de belangenverstrengeling onwenselijk en niet toegestaan);

  • 2.

    er geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder of informele hulp;

  • 4.

    er geen sprake is van belangenverstrengeling tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder of informele hulp;

  • 5.

    er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

  • 6.

    Indien de vertegenwoordiger een bemiddelingsbureau is, moet het tevens het Per Saldo opgestelde keurmerk dragen. Dit keurmerk wordt beheerd door het Keurmerkinstituut.

Als bekend is wie het pgb gaat beheren dan toetst de consulent van Samen Doen of deze persoon in staat is om het pgb te beheren.

 

7.4.1a Bekwaamheid jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder)

Ten eerste mag er bij de pgb-beheerder (of dit nou de jeugdige en/of ouder(s) is of een derde) geen sprake zijn van:

 

  • a.

    Schuldenproblematiek

Iemand met schulden komt niet in aanmerking voor een pgb. De Centrale Raad stelt namelijk dat het risico van beslaglegging en daarmee het risico dat het pgb niet zal worden besteed aan de voorziening waarvoor het is toegekend, hieraan ten grondslag ligt. Dat een jeugdige en/of ouder(s) of een pgb-beheerder doormiddel van betalingsregelingen schulden aflost en er geen sprake is van financieel wanbeheer, doet hier niet aan af (CRVB 30-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1440).

Schuldenproblematiek maakt de kans groot en aannemelijk dat jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder) voor het beheren van een pgb over onvoldoende vaardigheden beschikt. Het is daarom niet wenselijk dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder), zolang hij zijn financiële zaken niet goed en zelfstandig op orde heeft, zelf een pgb beheert.

 

  • b.

    Ernstige verslavingsproblematiek

Ernstige verslavingsproblematiek bij de jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder) kan invloed hebben op de mate waarin regie kan worden gevoerd over het pgb en kan daarom een reden zijn om pgb niet als financieringsvorm toe te kennen. Indien nodig kan medisch advies worden ingewonnen.

 

  • c.

    Aangetoonde fraude begaan in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag

Wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder) eerder frauduleus heeft gehandeld, op welk terrein dan ook, is het aannemelijk dat de verleidingsrisico’s bij het verstrekken van een pgb te groot zijn.

Dit geldt te meer indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder), dan wel het bedrijf waar de pgb-beheerder werkt, eerder betrokken is geweest bij pgb-fraude.

 

  • d.

    Een aanmerkelijke verstandelijke beperking

Een Aanmerkelijke Verstandelijke beperking bij jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder) kan invloed hebben op de mate waarin regie kan worden gevoerd over het pgb. Bijvoorbeeld het onvoldoende overzien van gevolgen van keuzes en kan daarom een reden zijn om pgb niet als financieringsvorm toe te kennen. Indien nodig kan medisch advies worden ingewonnen.

 

  • e.

    Een ernstig psychiatrisch ziektebeeld

Bij GGZ-problematiek die in ernstige mate aanwezig is, is het de vraag of de jeugdige (of pgb-beheerder) op stabiele en consistente wijze de regie kan voeren over een pgb. Dit kan van invloed zijn op de beoordeling of de geleverde zorg doeltreffend en professioneel is. Daarnaast kan er sprake zijn van een verhoogd risico op niet wenselijke afhankelijkheidsrelaties tussen de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de pgb-aanbieder. De kwaliteit van een ggz behandeling is vaak moeilijk te beoordelen, dit maakt dat een aanbod van zorg in natura past vaak beter in het (zorg)belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s).

 

  • f.

    Vastgestelde blijvende cognitieve stoornis

Wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder) een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis heeft, kan dit van invloed zal zijn op de mate waarop een pgb kan worden beheerd.

Voorbeelden van blijvende cognitieve stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, niet aangeboren hersenletsel (NAH) en de ziekte van Korsakov.

 

  • g.

    Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschrift

De pgb-beheerder dient de voorwaarden, verantwoordelijkheden, taken en eisen die komen kijken bij een pgb goed te begrijpen. Onmachtig zijn van de Nederlandse taal zal invloed hebben op de mate waarop pgb goed kan worden beheerd en kan daarom een reden zijn om pgb niet als financieringsvorm toe te kennen.

 

  • h.

    Twijfels op andere gronden over de pgb-vaardigheid

Er kunnen, naast de eerder genoemde omstandigheden, ook twijfels zijn op andere gronden over de pgb-vaardigheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (of de pgb-beheerder), waardoor sterk de indruk bestaat dat deze niet in staat is om een pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd te worden door Samen Doen.

 

Alsnog een pgb-vaardighedencheck

Bestaat er twijfel of bovengenoemde gronden inderdaad leiden tot het onvoldoende kunnen beheren van pgb dan kan bij twijfel altijd een pgb-vaardigheden check worden gedaan zoals genoemd in artikel 26 lid 3 e.v. van de Verordening.

 

De 10 vaardigheidspunten van het VwS

Het VwS heeft 10 vaardigheidspunten ontwikkeld voor het beheren van een pgb. 9

Deze toetst vloeit voort uit artikel 26 lid 3 van de Jeugd-verordening 2023. Iedere beoogd pgb-beheerder wordt getoetst aan deze vaardigheden. Dat geldt ook als er twijfel bestaat of een van bovenstaande gronden (a t/m h) aanwezig zijn. Deze 10 vaardigheden worden getoetst in het bewustekeuzegesprek door de pgb-specialist.

Als de jeugdige en/of ouder(s) of zijn pgb-beheerder hieraan voldoet is hij in staat om het pgb te beheren.

 

7.4.1b  Oordeel over pgb-bekwaamheid van jeugdige (en/of zijn ouder(s)) of de pgb-beheerder (artikel 26 lid 9 Jeugd-verordening)

Het oordeel van de pgb-specialist van het Samen Doen is leidend als het gaat om de bekwaamheid. Deze toetst in het bewustekeuzegesprek of de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) of de gekozen pgb-beheerder bekwaam is om een pgb te beheren. Mocht de pgb-specialist van oordeel zijn dat de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) onvoldoende bekwaam is dan kan de gemeente het pgb als financieringsvorm voor hulpverlenging weigeren en zal de individuele voorziening vanuit zin geleverd moeten worden. Dat is een beslissing waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

 

7.4.2a  Kwaliteit van de hulp (artikel 26 lid 4 Jeugd-verordening 2023)

De tweede toets die uitgevoerd moet worden tijdens het bewustekeuzegesprek is of de hulp die met het pgb wordt ingekocht van goede kwaliteit is. Er is sprake van goede kwaliteit als is gewaarborgd dat de diensten en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren, veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verstrekt.

Er is een onderscheid tussen formele (pgb-aanbieder) en informele hulp. Bij formele zorg wordt hulp geleverd door een professionele hulpverlener. Dat kan ook via een pgb. Bij informele hulp wordt hulp geleverd door iemand uit het sociale netwerk van de jeugdige. Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (mantelzorgers, buren, (mede)leden van een vereniging, etc.). Er bestaat dus een relatie tussen de zorgvrager (jeugdige) en de zorgverlener.

 

Pgb-aanbieder, geen informele hulp

Op basis van het pgb-budgetplan zal de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) samen met zijn gekozen pgb-aanbieder aan moeten tonen dat de ingekochte pgb-aanbieder de juiste zorg zal kunnen leveren.

Naast het pgb-budgetplan zal de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) diploma’s en een VOG (en indien nodig, eventueel een bewijs van BIG-registratie en/of SKJ-registratie) moeten aanleveren als bijlage. Per Saldo wijst de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) erop om dit op te vragen zodat de kwaliteit van de zorg gewaarborgd wordt en de betrouwbaarheid van de pgb-aanbieder in eerste instantie gedekt is. In de gemeente Hardenberg is het aanleveren van deze bewijsstukken bij het pgb-budgetplan echter een verplichting, zodat de jeugdige (en/of zijn ouder(s)) (dan wel de pgb-beheerder) (beter) bewust worden van de keuze van een pgb en ook bewust(er) zijn over de kwaliteit die zij moeten toetsen.

De pgb-specialist zal deze bewijsstukken eveneens checken tijdens het bewustekeuzegesprek zodat in beginsel de kwaliteit gedekt is (en indien nodig ook hier het gesprek met de jeugdige, ouder of pgb-beheerder over kan aangaan als dit niet het geval is).

 

Informele hulp, iemand uit het sociaal netwerk (artikel 26 lid 5 jeugd-verordening 2023)

Voor het verstrekken van een pgb dat voorziet in de inzet van een informele zorgverlener, geldt het volgende: In het onderzoek naar de noodzakelijke hulp, hulp en zorg wordt bekeken of/en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouder(s) en de personen die tot hun sociale omgeving behoren, toereikend zijn om zelf de nodige hulp, hulp of zorg te kunnen bieden. Waar dat niet mogelijk is en er een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, kan (onder voorwaarden) het sociaal netwerk worden ingezet middels een pgb. Dit vereist dus een goed onderzoek waarbij geldt (zoals hiervoor al aangegeven) dat inzet van het eigen netwerk voorliggend is.

Voor informele hulpverleners gelden andere eisen dan voor pgb aanbieders. Zo hoeft er geen VOG en diploma te worden aangeleverd. Om de kwaliteit van informele zorg te waarborgen, stellen we verder de volgende voorwaarden:

  • Een pgb wordt alleen verstrekt indien de jeugdige en/of ouder(s) (of pgb-beheerder) dit gemotiveerd, aan de hand van een pgb-budgetplan, vraagt. In het gemotiveerde pgb-budgetplan van de jeugdige en/of ouder(s) kan de wens worden uitgesproken om het sociale netwerk in te zetten als individuele voorziening.

  • Een pgb wordt alleen ingezet als er een hulpverleningsplan is opgesteld.

  • Een pgb voor de inzet van een informele hulp kan alleen verstrekt worden indien dit leidt tot betere en efficiëntere hulp en indien deze doelmatiger is dan wanneer wordt gekozen voor een zorgverlener buiten het sociale netwerk. De beoordeling hiervan is maatwerk.

  • Het moet duidelijk zijn dat de persoon uit het sociaal netwerk heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt.

  • Het pgb mag niet vrijblijvend zijn, er ontstaat een zakelijke relatie (contract en pgb-budgetplan).

 

7.4.2b  Het pgb- budgetplan

Met de gecontracteerde aanbieders (zin) zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over de kwaliteit en de meting hiervan. Wanneer zorg met een pgb wordt ingezet, is de budgethouder (lees jeugdige, zijn ouder of pgb-beheerder) zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van deze zorg. Maar ook de gemeente wil de kwaliteit gewaarborgd zien. Dit doen we door de kwaliteitseisen op te laten nemen in een budgetplan.

Het pgb-budgetplan wordt aan de jeugdige en eventueel zijn pgb-beheerder verstrekt. Het pgb-budgetplan dient door zowel jeugdige en eventueel pgb-beheerder als pgb-aanbieder of informele hulp ondertekend te zijn.

Het pgb-budgetplan moet volledig ingevuld worden door de budgethouder. De inhoudelijke eisen aan het pgb-budgetplan liggen vast in artikel 26 lid 4 Jeugd-verordening 2023. De pgb-specialist van Samen Doen checkt of voldaan is aan deze vereisten en of deze goed zijn onderbouwt. Er gelden andere eisen voor informele hulp(verleners) dan voor pgb-aanbieders. Bij het pgb-budgetplan moeten de volgende bewijsstukken worden meegeleverd indien er sprake is van een (professionele) pgb-aanbieder:

 

Bewijsstuk omtrent :Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)

Om de veiligheid van hulpvrager te waarborgen moet degene die de hulp levert, beschikken over een VOG met screeningsprofiel 45 ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’. De VOG is ook verplicht gesteld voor bestuurders van zorgorganisaties. Bij pgb-aanbieders moet de VOG als bijlage worden aangeleverd. Bij informele hulp is dat niet nodig. Uiteraard is de jeugdige zijn ouder of pgb-beheerder vrij om dit wel op te vragen. Bij directe familie (familie in de eerste of tweede graad) zal dit eerder het geval zijn dan bij personen die verder van de jeugdige af staan (denk aan kennissen) die de hulp leveren. De VOG mag niet ouder dan drie maanden zijn bij aanvang van de werkzaamheden van de medewerker.

Bij nieuwe (onbekende) pgb-aanbieders checkt de pgb-specialist of er een VOG is aangeleverd bij het budgetplan.

Indien de pgb-aanbieder al bekend is bij de gemeente (en ook gecheckt is door de toezichthouder) kan afgezien worden van het checken van de VOG door de pgb-specialist tenzij er redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar wel aanleiding toe is. Reden hiervoor is dat nieuwe pgb-aanbieders namelijk worden gescreend door de toezichthouder. Na deze screening is de kwaliteit in beginsel gewaarborgd en aangetoond.

 

Bewijsstuk omtrent: Juiste diploma’s voor zorgverlening

De aanbieder ondersteunt de jeugdige en/of ouder(s) of pgb-beheerder met het opstellen van pgb-budgetplan. Deze zal dus ook aan moeten tonen dat de medewerker die de zorg gaat leveren over de juiste diploma’s beschikt om de geïndiceerde zorg te kunnen leveren en de doelen te behalen. In bijlage 1 bij de Jeugd-verordening 2023, kan gecheckt worden voor welke zorg welke diploma nodig is en wat dus aangeleverd zal moeten worden. De pgb-specialist zal dit bij nieuwe (onbekende) pgb-aanbieders checken zodat de kwaliteit van zorg gewaarborgd is en deze veelal een beter inschatting kan maken dan de jeugdige, zijn ouder of pgb-beheerder of met dit diploma de juiste zorg geleverd kan worden.

 

Indien de pgb-aanbieder al bekend is bij de gemeente (en ook gecheckt is door de toezichthouder) kan afgezien worden van het checken van de diploma’s tenzij er redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar wel aanleiding toe is. Reden hiervoor is dat nieuwe pgb-aanbieders namelijk worden gescreend door de toezichthouder. Na deze screening is de kwaliteit in beginsel gewaarborgd en aangetoond.

 

Bewijsstuk omtrent: BIG en/of SKJ-registratie

De directe zorgverlener dienst te staan ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp. Indien noodzakelijk is dat de zorgverlener deze registratie heeft om de gevraagde zorg te leveren, dient hiervan een bewijsstuk te worden aangeven.

Indien de pgb-aanbieder al bekend is bij de gemeente (en ook gecheckt is door de toezichthouder) kan afgezien worden van het checken van deze registratie tenzij er redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar wel aanleiding toe is. Reden hiervoor is dat nieuwe pgb-aanbieders namelijk worden gescreend door de toezichthouder. Na deze screening is de kwaliteit in beginsel gewaarborgd en aangetoond.

 

7.5 Conclusie pgb-specialist (artikel 26 lid 6 Jeugd-verordening 2023)

Tijdens het bewuste keuzegesprek oordeelt de pgb-specialist of jeugdige en/of ouder(s)(of zijn pgb-beheerder) voldoet aan de (bovenstaande) eisen uit artikel 8.1.1.1 Jeugdwet).

Het bewuste-keuzegesprek kan tot een van de volgende conclusie leiden:

  • 1.

    Pgb is geschikt;

  • 2.

    Pgb is ongeschikt en er is geen sprake van een andere persoon/organisatie die deze ongeschiktheid opheft;

 

Bovenstaande conclusie, inclusief onderbouwing, wordt doorgegeven aan de consulent van Samen Doen die de individuele voorziening beoordeeld, zodat deze dit mee kan nemen in de verdere afronding van het onderzoek in het kader van de Jeugdwet en ook kan worden vastgesteld of deze voorziening in pgb of zin wordt toegekend.

 

8. TOEZICHTHOUDERSCHAP EN HANDHAVING 

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden in het kader van de Jeugdwet toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulp. Zij houden geen toezicht op de rechtmatigheid van de geboden jeugdhulp. De Jeugdwet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen om mis- of oneigenlijk gebruik van voorzieningen o.g.v. de Jeugdwet te bestrijden. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van jeugdhulp en het toezicht hierop ligt bij de gemeente.

 

8.1 De toezichthouder (artikel 34 Jeugd-verordening 2023)

Op grond van de verordening heeft de gemeente Hardenberg toezichthoudende ambtenaren aangewezen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.9 van de Jeugdwet.

De aangewezen toezichthouder zijn bevoegdheden vloeien voort uit de Jeugdwet en de Awb. Dit betreft onder andere:

  • de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

  • de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

  • de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de jeugdige en/of ouder(s) of de pgb-beheerder;

  • vorderen van identificatie;

  • inzage van documenten en toegang tot gegevens

  • het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

  • controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

  • ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de jeugdige en/of ouder(s) of de pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

  • controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

 

8.2 Toezicht kwaliteit Jeugd

Het landelijk toezicht in het kader van de Jeugdwet wordt uitgevoerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV), waar nodig voeren zij dit toezicht tezamen uit.

 

  • De IGJ houdt onder andere toezicht op jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

  • De IGJ houdt ook toezicht op de aanbieders van jeugdgezondheidszorg, de jeugd-GGZ en jeugd-LVB. Deze zorgvormen vallen als jeugdhulp onder de Jeugdwet.

  • De Inspectie JenV houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen bij jeugdreclassering. Ook houdt Inspectie JenV toezicht op de Raad voor de Kinderbescherming, de Justitiële Jeugdinrichtingen en Halt.

 

Deze twee toezichthouders treden bij het toezicht op de Jeugdwet gezamenlijk op. Daarnaast werken de drie inspecties samen in het Toezicht Sociaal Domein, waarvan ook de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid deel uitmaken. Afhankelijk van het onderwerp neemt telkens één van de verschillende inspecties van dit samenwerkingsverband het voortouw.

De IGJ onderzoekt of jeugdigen goede hulp krijgen in een veilige omgeving. Ze controleert ook of de jeugdhulpaanbieders zich aan de wet en andere afspraken houden. De inspectie verzamelt daarom informatie over de organisaties die (onder meer) onder de Jeugdwet vallen. En zij kijkt of het beleid van deze aanbieders in de praktijk goed werkt.

Jeugdigen in de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering hebben recht op een goede en veilige verzorging, opvoeding en behandeling. Daar moet de samenleving op kunnen vertrouwen. Dat is het ook doel van het toezicht van de inspecties. Hun onafhankelijke oordeel over de kwaliteit van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering is belangrijk voor iedereen die daar mee te maken heeft.

De inspectie verzamelt informatie en onderzoekt die, zoals:

  • meldingen van jeugdhulpaanbieders;

  • de uitkomsten van onderzoek van de gegevens van jeugdhulpaanbieders;

  • berichten van professionals uit het zorgnetwerk, van jeugdigen zelf en/of van hun familieleden.

 

De uitkomsten van die onderzoeken kunnen reden zijn om op inspectiebezoek te gaan bij een organisatie.

 

Toetsingskaders

Toetsingskaders bevatten alle punten en regels waar de inspectie op controleert. Dat zijn punten die in de wet zijn vastgelegd. Maar ook regels die door de sector zelf zijn afgesproken. Er zijn verschillende toetsingskaders voor verschillende soorten organisaties. De inspectie voert het toezicht op jeugdhulpaanbieders grotendeels uit met het JIJ kader.

 

Inspectiebezoeken

De inspectie komt meestal onverwacht op bezoek. Soms stuurt de inspectie kort van tevoren een bericht dat er inspecteurs langskomen. De inspecteurs willen een beeld krijgen van hoe de hulp aan jeugdigen eruit ziet. De inspecteurs praten daarom met jeugdigen. En ook met ouders, medewerkers en met het bestuur van een organisatie. Ook bekijken inspecteurs de cliëntdossiers en de locaties waar jeugdigen verblijven.

 

Inspectierapporten

Na het bezoek schrijven de inspecteurs een rapport. Dit rapport beschrijft wat de inspectie heeft gezien. Wat de inspecteurs zien toetsen zij aan de regels waar de aanbieder zich aan moet houden, zoals beschreven in een toetsingskader. De inspectie stuurt dit rapport binnen 6 weken naar de organisatie die zij bezoekt. De organisatie kan dan reageren.

 

Maatregelen

De inspectie neemt maatregelen als blijkt dat een jeugdhulpaanbieder niet veilig is of niet goed voor de jeugdigen zorgt. De inspectie kan dan verschillende soorten maatregelen nemen.

 

8.3 Toezicht rechtmatigheid en handhaving

De Jeugdwet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen om mis- of oneigenlijk gebruik van voorzieningen o.g.v. de Jeugdwet te bestrijden. De verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van jeugdhulp en het toezicht hierop ligt bij de gemeente en is belegd bij een daartoe benoemde toezichthouder.

Toezicht op de rechtmatigheid gaat over zowel fouten als fraude.

Onder fouten wordt verstaan: Het onbedoeld overtreden van regels als gevolg van onduidelijkheid of vergissingen.

Onder fraude wordt verstaan: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin.

Risico’s worden bepaald door verschillende factoren o.a.: Er worden relatief hoge budgetten beschikbaar gesteld aan zorgaanbieders en pgb-houders, die vaak ook nog eens een langlopend karakter hebben. Fraude met dergelijke langlopende en hoge budgetten kan lucratief zijn.

De gemeente heeft een taak om te controleren of het (pgb) juist wordt ingezet. In de gemeentelijke verordening staan de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet (artikel2.9 lid 4 en artikel 33 Jeugd-verordening 2023). De gemeente voert ook periodiek heronderzoek uit naar toegekende maatwerkvoorzieningen en pgb’s (artikel 8.1.3 Jeugdwet). Het pgb wordt bovendien alleen verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt, en geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (artikel 8.1.1 lid 2 en lid 3 Jeugdwet).

 

Het Samen Doen doet de eerste pgb check

De gemeente houdt toezicht op ondersteuning die wordt ingekocht met een pgb, via de toegang, het Samen Doen. De gemeente stelt eisen aan de kwaliteit van het pgb via de toets vooraf en door de pgb-vaardigheden van de aanvrager te beoordelen. Het nauwkeurig beoordelen van de pgb-vaardigheid van de pgb-beheerder (jeugdige en/of ouder(s) of een derde) is belangrijk om misbruik en oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen. Immers, hoe ‘strikter’ de gemeente de pgb-vaardigheid beoordeelt (en de mogelijkheid voor een budgethouder om pgb-vaardigheden te ontwikkelen), hoe meer een gemeente kan vertrouwen op de waardering van belangen door de budgethouder zelf, diens sociale netwerk en eventuele vertegenwoordiger(s). De gemeente bepaalt zelf hoe de wettelijke eisen te vertalen naar de beoordeling in hoeverre budgethouders (en hun vertegenwoordigers) in staat zijn met een pgb om te gaan.

Bij een pgb is de jeugdige en/of ouder(s) zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de diensten die hij inkoopt. Per Saldo schrijft voor dat de jeugdige en/of ouder(s) ( of pgb-beheerder) een VOG en diploma (en indien nodig een BIG of SKJ-registratie) moet checken om de betrouwbaarheid en kwaliteit van de aanbieder te controleren. De gemeente Hardenberg verplicht jeugdige en/of ouder(s) om bewijsstukken omtrent hieromtrent bij het pgb-budgetplan te overleggen, zodat het Samen Doen ook kan checken of in eerste instantie de kwaliteit goed is gewaarborgd door de jeugdige en/of ouder(s). Daarnaast krijgen jeugdige en/of ouder(s) (of hun pgb-beheerder) inzicht in wat verwacht wordt t.a.v. de kwaliteitscheck m.b.t. de zorg die zij inkopen.

 

Check toezichthouder nieuwe (onbekende) aanbieders

Bij nieuwe (onbekende) pgb aanbieders gaat de toezichthouder van de gemeente een uitgebreide screening van de nieuwe aanbieder uitvoeren. Dit gebeurt middels een kennismakingsbrief met vragenlijst die ingevuld moet worden door de aanbieder en geretourneerde moet worden met de gevraagde documenten. Gecheckt wordt op de vereisten zoals genoemd in artikel 26 lid 5 en artikel 42 Jeugd-verordening 2023).

 

Aanbieder is gecheckt

Op het moment dat de pgb aanbieder voldoet aan de voorwaarden, zoals gecheckt door de toezichthouder, mag deze diensten gaan leveren. Op het moment dat deze check heeft plaatsgevonden hoeven jeugdige en/of ouder(s) die daarna diensten willen inkopen bij deze aanbieder, niet opnieuw een VOG, diploma of BIG/SKJ-registratie te overleggen, tenzij zij het vermoeden hebben dat daar aanleiding voor is. Na goedkeuring zal er eens in de drie jaar opnieuw een check plaatsvinden.

Blijkt dat de pgb-aanbieder niet aan de vereisten voldoet dan mag deze aanbieder geen diensten leveren voor de gemeente.

 

Steekproefsgewijze controle

Aanvullend hierop wordt een steekproefsgewijze controle achteraf gedaan.

Controle vindt direct plaats bij signalen van misbruik. Met de SVB zijn afspraken gemaakt in welke situatie zij een tussentijds signaal afgeven. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het over- of onderschrijden van het budget. Een deel van deze controle automatisch via het digitale systeem van de SVB en van Zorgned, het systeem dat Binding gebruikt voor het betalen van facturen.

 

Afronding onderzoek

Na afronding van een onderzoek, ligt de bevoegdheid om te gaan handhaven bij het college van B & W. Bij kleine tekortkomingen kan het wel zo zijn dat de toezichthouder als eerste optreedt. Denk dan bijvoorbeeld aan het voeren van gesprekken met de zorgaanbieder om verbetering te stimuleren. Voor wat betreft de handhaving is het voor de gemeente verstandig om voorafgaand aan onderzoeken helder te hebben.

 

Bijlage 1: aandachtspunten Jeugdige en/of ouder(s)

 

Bijlage 2: richtlijn licht,matig, zwaar en inzet uren

 

Bijlage 3: onderscheid licht,matig en zwaar

 

Bijlage 4: 10 punten pgb-vaardigheid