200 jaar Burgerlijke Stand

E. Wolbink

Precies twee eeuwen geleden deed het instituut en begrip ‘gemeente’ in Nederland zijn intrede. De nieuwe bestuurslaag werd ingevoerd in de tijd dat Nederland deel uitmaakte van het grote Franse keizerrijk. Van 1806 tot 1810 was Nederland nog een (zelfstandig) koninkrijk met vorst Lodewijk Napoleon Bonaparte, de broer van de Franse keizer, aan het hoofd van de regering. Maar in 1810 werd daaraan een eind gemaakt door de ‘kleine keizer’, omdat hij ontevreden was over het beleid van zijn jongere broer en omdat Lodewijk volgens hem teveel de Nederlandse belangen liet prevaleren. Op 13 juli 1810 werd Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Daarmee werd ook de Franse wetgeving de norm.

Invoering burgerlijke stand

Een van de belangrijkste decreten betrof de invoering van de burgerlijke stand – de état civil – die op 1 maart 1811 officieel van kracht ging met de Code Napoléon (het wetboek Napoleon). De feitelijke invoering verschilt van plaats tot plaats. Napoleon voerde de burgerlijke stand onder andere in om de dienstplicht voor zijn leger beter te kunnen afdwingen en om een efficiëntere belastingheffing te kunnen realiseren.

Het invoeren van de burgerlijke stand was een enorme reorganisatie. Voorheen werden geboorten, huwelijken en sterfgevallen door kerkelijke instanties opgetekend, meestal door predikanten en kosters. In 1811 kregen de kerkelijke bestuurders opdracht om hun doopboeken en geboorteregisters voor de overheid open te stellen. Het jaar daarop moesten ze doop- en trouwregisters en de contraboeken bij het archief van de stad deponeren. Huwelijken mochten niet langer door predikanten of anderen gesloten worden – wel ingezegend – maar slechts door de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Wanneer we het oudste boek van de burgerlijke stand van Hardenberg opslaan, dan zien we dat op 16 april 1811 de eerste akte werd ingeschreven. Het betreft de volledig handgeschreven geboorteakte van Albert Jan Wunnink. Hij was drie dagen eerder in Diffelen geboren als zoon van de landbouwers Gerrit Wunnink en Hermiena Braakmans. Niet alleen werd beschreven wie de getuigen bij de aangifte waren, maar ook dat de kleine precies ’s middags om 12 uur ter wereld was gekomen. Maire (burgemeester) Antonie van Riemsdijk heeft deze allereerste akte opgesteld. Hij heeft zijn kenmerkende handtekening met de sierlijke krullen ter bekrachtiging onder de akte gezet. De laatste regels ervan luiden: Tengevolge waarvan ik Maire, na mij, volgens de wet, van de mannelijke sexe van den geboorenen verzekerd te hebben, deeze acte hebbe opgemaakt, voorgeleezen en benevens den vader en getuigen geteekend.

De geheel handgeschreven eerste akte van de burgerlijke stand van Hardenberg, 16 april 1811.

De eerste overlijdensakte werd op diezelfde 16de april 1811 ingeschreven. Het betreft de rooms-katholieke Geziena Torijn. Zij was 19 jaar, ongehuwd en een dochter van schilder en glazemaker Johannes Assueris Dominicus Thourin en Hermina Reckman uit Stad Hardenberg. Geziena was gestorven in Heemse in het huis van heel- en vroedmeester Frederik Coenraad Wilhelm Rathsman, waar ze vermoedelijk als dienstmeid werkzaam was.

Het eerste huwelijk dat ingeschreven werd, was dat van de 34-jarige Albertus Wilpshaar en de 26-jarige Hillegien Wiegmink. Het bruidspaar trouwde op 3 mei 1811. Albertus was geboren in Holtheme en Hillegien in Bergentheim. Beiden waren goede boerenkomaf. Enkele weken daarvoor hadden de aanstaande echtgenoten hun huwelijkse voorwaarden al laten vastleggen bij de notaris. De Franse wetgever heeft in 1811 namelijk ook een eenvormig en algemeen notariaat ingevoerd. Voordien werden dergelijke akten van huwelijkse voorwaarden vooral beschreven door de schout.

Akten van naamsaanneming

Vaak wordt aangenomen dat de achternamen in Nederland zijn ingevoerd door Napoleon en dat het dus aan hem te danken zou zijn, maar dat is een misvatting. In feite hadden veel mensen al achternamen, maar die waren niet officieel geregistreerd. De bestaande achternamen waren veelal ontstaan uit het patroniemensysteem. Een patroniem of vadersnaam geeft aan hoe de vader van de naamdrager heet. Bekende voorbeelden hiervan zijn: Willems (Willemzoon), Jansen (Janzoon), Bruins (Bruinzoon) en Reinders (Reinderzoon).
Omstreeks 1800 was het patroniemensysteem nog volop in gebruik, om uiteindelijk te worden opgeheven tijdens de invoering van de burgerlijke stand. In Oost-Nederland werd vaak de naam van de boerderij (toponiem) waar men woonde aangenomen; namen als: Slingenberg, Klinge, Leemgraven, Hanekamp, Van den Poll en Haandrikman. Daarbij is met name in onze regio de uitgang 'ink' een veelvoorkomende. Voorbeelden zijn: Odink, Warmink, Hilberink, Hurink, Veldsink, Hofsink, Hesselink, Wolbink, Willink, Richterink, Lamberink, Meilink, Veurink, Schuldink en Hannink. Verder werden achternamen aangenomen aan de hand van het beroep dat men had. Zo zijn er namen als Bakker, Snijder, Schoemaker, Ramaker, Timmerman, de Ruiter, Schipper, Mulder, Smid en Visser.

Een van de fraaie akten van naamsaanneming, geheel opgesteld in de Franse taal, 31 december 1811.

In oktober 1811 werd bepaald dat wie nog geen vaste voor- en/of achternaam had, er nog voor het einde van het jaar eentje moest aannemen. Hiervan zijn akten opgemaakt en een groot deel ervan is bewaard gebleven. De Hardenberger naamsaannemingen worden sinds jaar en dag bewaard in het Hardenbergs Archief. Ze geven een overzicht van de gezinssamenstelling, vaak zelfs met vermelding van de kleinkinderen die dezelfde familienaam kregen als hun grootvader. Ze zijn overwegend in het Frans geschreven.

Bruidegom van Faassen

Sinds 1811 zijn er ontelbaar veel geboorten, huwelijken en sterfgevallen aangegeven bij de burgerlijke stand. Daarbij zijn er ook die opmerkelijk te noemen zijn. Zo kwam het geregeld voor dat een man of vrouw hertrouwde nadat de eerste partner op jonge leeftijd gestorven was. Zo’n tweede huwelijk werd veelal uit noodzaak geboren. Vaak werd de tweede partner in de schoonfamilie gevonden: een zwager of schoonzus. Een derde huwelijk werd sporadisch gesloten, maar het was vrij bijzonder dat iemand voor de vijfde keer in het huwelijksbootje stapte. Toch gebeurde dat in het jaar 1855. Het voorval was zo opmerkelijk dat het de landelijke kranten haalde. In de Goessche Courant van 24 mei van dat jaar werd geschreven: Den 19 mei jl. is te Hardenberg zekere E. van V., oud 38 jaar, ondertrouwd, en zal zich daarna ten vijfden male in den echt begeven.

Dankzij de goed geadministreerde burgerlijke stand is het eenvoudig om op te zoeken wie de 38-jarige aanstaande bruidegom was. Het ging om klompenmaker Engbert van Faassen uit Lutten. In 1836, toen hij 19 was, trouwde hij voor de eerste keer met Harmanna Flim uit Den Ham. Ze kregen twee kinderen, maar zij overleed al in 1842. Het jaar erop hertrouwde Engbert met Jantje Giethoorn uit Hoogeveen. Uit dit huwelijk werd een zoontje geboren, maar Jantje overleed in het kraambed. Ruim een half jaar later stapte Engbert voor de derde maal in het huwelijk. Dit maal was Arendina Nijeboer uit Lutten zijn bruid. Ze kregen in 1846 een dochtertje, maar opnieuw stierf zijn vrouw in het kraambed. Het vierde huwelijk werd wederom ruim een half jaar later bij de burgerlijke stand ingeschreven. Deze keer werd Gezina Likkel uit Heemse zijn echtgenote. Ze kregen twee dochters, maar in 1854 overleed Gezina op 32-jarige leeftijd; dit keer niet in het kraambed. Engbert was toen nog geen veertig jaar oud, maar had al vier huwelijken achter de rug. In 1855 hertrouwde hij – zoals het krantenbericht vermeldde – voor de vijfde maal. Op 14 juni werd zijn huwelijk met de 31-jarige Willemina Rundervoort uit Baalder voltrokken in het gemeentehuis in Heemse.

Vijf keer getrouwd zijn is heel bijzonder – het haalde de landelijke krant – maar toch werd Engberts geschiedenis nog opmerkelijker. In 1859 overleed ook Willemina, met wie hij twee kinderen had gekregen. De vijfvoudig weduwnaar bleef opnieuw alleen achter met zijn kinderen. De kranten konden daarom andermaal in de pen klimmen toen Engbert in 1860 voor de ZESDE keer in het huwelijk trad. Dat alleen was al voldoende geweest voor landelijke publiciteit, maar het feit dat zijn zesde echtgenote slechts achttien jaar oud was, zorgde voor sensatie. Zijn jeugdige bruid, Louisa Wille, was in 1842 geboren in de gemeente Ambt Ommen. Hun huwelijk werd voltrokken op 25 oktober 1860. De Goessche Courant schreef in januari 1860 – opnieuw – over deze Hardenberger casanova: Naar men berigt zal zekere Van F. te Hardenberg, welke op ruim 40-jarigen leeftijd in het vorige jaar voor de vijfde maal weduwnaar werd, voor de zesde maal zijn huwelijksgeluk beproeven. De Overijsselsche Courant deed er nog een schepje bovenop: Te Lutten in de gemeente Ambt Hardenberg zal eerlang een weduwnaar voor de zesde maal in het huwelijk treden. Eene dochter van hem uit zijn eerste huwelijk is reeds ouder dan hare aanstaanden stiefmoeder die pas 18 jaren telt!
Toen de datum van de huwelijksvoltrekking naderde, publiceerde de Goessche Courant nogmaals over deze gebeurtenis. Het verhaal werd steeds sensationeler weergegeven en men verdraaide (bewust?) de feiten: Te Ambt Hardenberg zal deze week een huwelijk voltrokken worden tusschen een weduwnaar van 54 en een meisje van 16 jaren, dat reeds kans heeft binnenkort grootmoeder te worden. Naar men wil is dit huwelijk bij wijze van koop gesloten, en wel voor de som van honderd gulden. Engbert was geen 54 maar 44 en Louisa was geen 16 maar 18. Wellicht is het daarom verstandig om ook de rest van dit bericht met een korreltje zout te nemen.
De kranten bleven Engbert nauwlettend volgen. Toen Louisa twee jaar later ziek werd, schreven ze dat sedert eenigen tijd ook deze vrouw in een kwijnenden toestand verkeerde. Men vreesde voor haar leven. Toch bleek het dit keer loos alarm, want Louisa knapte op, kreeg negen kinderen en overleed in 1884 op 42-jarige leeftijd. Engbert zelf overleefde daarmee al zijn zes echtgenotes bij wie hij maar liefst zeventien kinderen verwekte. Hij stierf op 29 april 1894 in Lutten, op 77-jarige leeftijd.

Over de puthaak trouwen

Met name de wettelijke verplichting om huwelijken te laten voltrekken door de ambtenaar van de burgerlijke stand, werd niet altijd nagevolgd. In het midden van de negentiende eeuw vestigden zich veel rooms-katholieken in het noorden van onze gemeente, in de omgeving van Slagharen en De Krim. Een groot deel was afkomstig uit Duitsland waar men de burgerlijke stand meteen na het vertrek van de Franse bezetters weer had afgeschaft. De veelal armlastige katholieke turfgravers trouwden met elkaar ‘in het veen’ en ondernamen niet de reis naar het gemeentehuis in Heemse. Men trouwde dan niet voor de wet, maar enkel voor de kerk. In de volksmond trouwde men dan ‘over de puthaak’. Een puthaak was een stuk gereedschap: een stok van ongeveer 70 cm. met een klein ijzeren haakje en puntje. Een dergelijk voorval in 1854 werd vermeld in het Algemeen Handelsblad:

Voor eenige dagen werd er onder de poldergasten te Gramsbergen een huwelijk voltrokken 'over den puthaak'. Dit geschiedt op de eenvoudige wijze, dat genoodigden of getuigen eenen puthaak voor eenen boom leggen, bruid en bruidegom daarover heen stappen, en de echt is gesloten. Zoo noodig, dan wordt deze op dezelfde wijze weder ontbonden, met uitzondering dat partijen alsdan echter van den tegenovergestelden kant over den haak stappen. Naar men ons mededeelt staat er te Zwinderen in Drenthe een oude eik, onder welks eerwaardigen kruin meer dan 100 bruidegoms, meest scharenslijpers, hunne dulcinea's over den puthaak hebben geleid.

Huwelijk niet voltrokken

20 augustus 1860, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant:
Ambt Hardenberg, 17 aug. In de vorige week trad een weduwnaar van 48 jaren alhier in het huwelijk met zijne dienstmeid, oud 16 jaren. De man behoorde tot de Christelijk afgescheiden gemeente te Heemse en verlangde dat zijn huwelijk ook bij die gemeente ingezegend werd, maar zijn verzoek daartoe werd afgewezen. Nu wendde de vader der jonge vrouw zich tot den predikant bij de Hervormde gemeente te Heemse, doch met geen beter gevolg. Daarop nam men zijne toevlugt tot den kerkeraad der vacante gemeente te Hardenberg en aanvankelijk scheen men hier te zullen slagen. Maar nadat de predikdienst reeds was begonnen en toen de jonggehuwden in het doophek zaten, werd hun door een lid van den kerkeraad aangezegd, dat de inzegening geene plaats kon hebben, waarop man en vrouw zeer teleurgesteld het kerkgebouw verlieten.

Dit betrof het huwelijk tussen Hendrik Plaggenmarsch en Bartha Waterink. Hun burgerlijk huwelijk was op 11 augustus 1860 gesloten voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van Ambt Hardenberg.

De eerste scheiding

Op 16 februari 1871 werd de allereerste scheidingsakte ingeschreven in de burgerlijke stand. Ambtenaar Jan Berend Bolks was de uitvoerend ambtenaar die de door de arrondissementsrechtbank in Deventer uitgesproken scheiding aan het papier toevertrouwde. Het betrof de scheiding van het op 8 augustus 1863 in Dalen voltrokken huwelijk tussen dienstknecht Herm Imos, afkomstig uit Osterwald bij Veldhausen, en dienstmeid Miena Schollink van het Anerveen. De bruid was toen al in verwachting geweest, want op 21 oktober 1863 was ze in Lutten bevallen van een jonge dochter. Een half jaar later, in april 1864, had Harm het huis kwaadwillig verlaten en was sindsdien nimmer teruggekeerd. Harm had Miena en de kleine Maria zonder enig onderhoud of middel van bestaan achter gelaten. Vijf jaar lang hadden moeder en dochter gewacht op zijn terugkomst, maar nog altijd was de woon- of verblijfplaats van de weggelopen echtgenoot – ondanks vergeefse opsporingen – onbekend. Daarom had ze haar man bij openbaar exploit van de 20ste april opgeroepen en gesommeerd om bij haar terug te keren, maar daaraan had hij geen gehoor gegeven. De wettelijk vereiste periode van vijf jaar ‘verlating’ was daarmee een feit. Daardoor was Miena gerechtigd om ontbinding van haar huwelijk aan te vragen. De rechter ontbond het huwelijk en bepaalde dat de kleine Maria bij haar moeder zou blijven. Een half jaar later hertrouwde Miena met bakker Wessel Dorgelo uit Ommen en ze leefde nog lang en gelukkig…

Zo vader...

20 mei 1859, Amersfoortsche Courant:
Zeker persoon in de gemeente Hardenbergh, gaf onlangs bij den Burgerlijken Stand kennis, dat eene weduwe waarmede hij spoedig wilde huwen, was bevallen, welk kind, als van hem zijnde, hij verlangde te wettigen. Intusschen bleek het den ambtenaar van den burgerlijken stand, dat sedert den dood van den eerstgenoemden echtgenoot slechts 293 dagen waren verloopen, weshalve hij aan het verlangen van den bruidegom ingevolge het Burgerlijk Wetboek niet kon voldoen. Ofschoon er nu, wegens langdurige en zware ziekte van den overleden echtgenoot, omtrent de verklaring van het vaderschap door den bruidegom bijna geen twijfel bestaat, doet zich het zeldzaam geval voor, dat de jongman vader en behuwd-vader tegelijk wordt, waardoor bij geldelijk vermogen vele verwikkelingen konden ontstaan. Werkelijk vaderschap is intusschen moeilijk te bewijzen.

Dit betrof het huwelijk tussen Aalbert van de Riet en Berendina Nijkamp op 26 mei 1859 te Heemse. Berendina was namelijk op 27 maart 1859 bevallen van een dochter. Haar overleden echtgenoot Gerrit Jan Kuiper was op 6 juni 1858 gestorven…

Opvallende nieuwsberichten:

4 november 1844, Zierikzeesche Nieuwsbode:
Naar men verneemt, zoude in het Ambt Hardenberg, zekere Jan Dood, van beroep arbeider, en bekend als een smokkelaar, door de commiezen der belastingen zijn doodgeschoten, naardien hij weer eenige goederen trachtte binnen te smokkelen.
Volgens de burgerlijke stand ging het hier om de 44-jarige Jan Dood. Hij overleed op 12 oktober 1844 in het zogenaamde Kloosterhaarscheveld onder Sibculo. Hij was gehuwd met Hendrikje Moddejonge en geboren in Den Ham.

Hardenberg, 27 april 1864, Algemeen Handelsblad:
Als eene zeldzaamheid vermelden wij dat de vrouw van den tolgaarder J.H. Wandscheer alhier dezer dagen van haar 22ste kind is bevallen.

11 juli 1871, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant:
Slagharen, 8 julij. De weduwe (Maria Kloppenburg) van den man die onlangs hier is doodgevallen (Karperien), is, na bevallen te zijn van een tweeling, plotseling overleden, en heden naar hare laatste rustplaats gebragt. Nadat de begrafenis was afgelopen en men eene lijkdienst hield, zooals dat bij de R.K. gebruikelijk is, had er plotseling eene groote ontsteltenis plaats, wijl een man (Johann Hermann Bouck) gedurende de dienst in de kerk, waarschijnlijk door eene beroerte getroffen, dood nederviel.